MODERNE MISVATTINGEN
Binnen één week kwamen mij drie uitspraken ter ore, onafhankelijk van elkaar gedaan, maar perfekt passend in een kader dat de tijdgeest weerspiegelt.
Een voetballer zei: “Je kunt niemand met elkaar vergelijken”, doelend op zichzelf en kollega’s. Een zeer interessante uitspraak: taalkundig immers volslagen onzinnig en tegelijkertijd empirisch altijd waar, in de zin van “het groene gras is groen.” Want inderdaad, je kunt nooit iemand met elkaar vergelijken, je kunt hooguit iemand met een ander vergelijken. De uitspraak op zichzelf weerspiegelde niet de tijdgeest. Voetballers en andere ongeletterden bezondigen zich sinds mensenheugnis aan zulke uitspraken. Maar de tijdgeest werd wel weerspiegeld door de krant die de uitspraak afdrukte. Het is een krant met redaktieleden die ondanks hun journalistieke opleiding geen flauwe notie bezitten van taalkundige zin of onzin. Elke week produceren zij zinnen in de trant van “hoewel de ploeg de gehele wedstrijd het beste van het spel had, ging hij toch verdiend met de overwinning strijken.” Wie hierover nadere uitleg nodig heeft, zit in hetzelfde schuitje als de redaktieleden.
Het is, zoals opgemerkt, heel goed mogelijk om een persoon met iemand anders te vergelijken. Bijvoorbeeld persoon A met persoon B, die in dezelfde week als de voetballer de revue passeerden.
Persoon A was een bejaarde boer die overhoop lag met de autoriteiten vanwege zijn traditionele methode van mest uitrijden over het land. In een televisieuitzending werd zijn gelijk bewezen, het gelijk van de ervaringsdeskundige. Aan het eind van de uitzending viel de term “mountainbike”, in verband met inspektierondes om het weiland. De boer vroeg “Wat is dat voor ding?” Voor mij stond het toen helemaal vast dat hij een superboer was.
Persoon B was een jonge vader, met vrouw en kinderen een dagje uit naar het stoomtreintje om het Valkenburgse Meer nabij Leiden. Stoker en machinist waren bezig, de lokomotief op stoom te brengen, de drijfassen te smeren en te voorkomen dat waterdruppels zich met de olie vermengden. De jonge vader vroeg “Zit er een dieselmotor in?”
De treinfanaat weet niet of hij moet lachen of huilen. Is dit onbenul? Is de vader een randdebiel? Waarschijnlijk niet, de man is een kind van zijn tijd. Het stoomtijdperk is voor hem hetzelfde als de Tachtigjarige Oorlog. Hij weet ook niet wie Balthasar Gerards was.
Zowel persoon A als persoon B zijn blijven steken in hun eigen tijdperk. Maar als je vraagt met wie ik bij voorkeur een praatje maak, luidt het antwoord: geef mij maar een stoomlokomotief, fluitend voor een varken dat de rails onder poept.
(10-8-09)
SOCIOLOGIE VAN DE WEGWERPAANSTEKER
De onderzoeksperiode bestreek oktober 1991 tot december 2008. In deze 17 jaren werden op de openbare weg 69 nog bruikbare wegwerpaanstekers aangetroffen. Dat betekent gemiddeld 1 vondst per kwartaal. Op het moment van vinden was de gasvulling nog voldoende om een vlam te bewerkstelligen. De meeste aanstekers waren voor minder dan een kwart gevuld, maar ook half-gevulde kwamen voor.
Over redenen en motieven van het wergwerpgedrag valt slechts te gissen. Ten eerste kan eenvoudig sprake zijn van verlies uit zakken, tasjes en pakjes. Ten tweede kan de wegwerper menen dat de aansteker defekt was (bijv. door tijdelijke vochtigheid). Ten derde kan de veronderstelling hebben bestaan dat de aansteker reeds leeg was (een soms niet-opflakkerende vlam). Ten vierde kan de werper ontevreden zijn geweest over het funktioneren van mechaniek of over het formaat dan wel kleur of vorm. Een ding hebben alle wegwerpers gemeen: zij zijn geen pleitbezorgers van duurzame gebruiksvoorwerpen in het algemeen. Ware het anders, dan zouden zij immers navulbare apparaten hebben aangeschaft. De verbruikers in kategorie 2, 3 en 4 voelen bovendien aantoonbaar geen verantwoordelijkheid voor de toestand van de openbare ruimte. In schaarste van grondstoffen of energie voor dan wel schadelijke milieu-effekten van de produktie zijn zij evenmin geïnteresseerd. Voor de meerderheid van gebruikers in kategorie 1 geldt hoogstwaarschijnlijk hetzelfde.
Een klant in een sigarenzaak merkte over de wegwerpers gekscherend op dat zij het ding juist bezaten met het doel, het weg te werpen. Die opmerking lijkt een open deur maar geeft wel aan dat wegwerpen de norm is in de konsumptiemaatschappij en niet-wegwerpen beslist geen waarde. Wegwerpaanstekers vormden nog maar het begin, tezamen met plastic verpakkingsmateriaal van allerlei soort. Tegenwoordig worden camera’s ook al weggeworpen na eenmalig gebruik, en zelfs uit de gratie geraakte mobiele telefoons.
Het is te simpel om de oorzaak te zoeken in massale onverschilligheid en in grootschalige imitatie van onverschillig gedrag. Er bestaan duidelijke aanwijzingen dat dit gedrag de overheid en het bedrijfsleven helemaal niet ongelegen komt. In voorlichtings- en propagandacampagnes wordt vrijwel nooit aangedrongen op het verminderen van konsumptie en verspilling. Er wordt aangedrongen op isolatie van huizen en op spaarlampen maar nooit op het dragen van een dikke trui of het uitdraaien van het licht in de keuken. Wie pleit voor waslijnen in de buitenlucht wordt met stilzwijgend hoongelach overladen en geen officiële instantie zal een offensief tegen wasdroger-fabrikanten aandurven. De ekonomische belangen zijn te groot, ook die van aanstekerproducenten.
Intussen bekruipen de vinder van wegwerpaanstekers ambivalente gevoelens. Enerzijds worden dekadentie, verspilling en gemakzucht hem treurig te moede. Maar anderzijds doet het hem goed, het gevonden voorwerp bijtijds te hebben onttrokken aan roest en ander verval en bovendien, het moet gezegd, maakt elke gevonden aanstekert het voor hem zelf overbodig om lucifers of een navulaansteker aan te schaffen. De objekten zijn behalve weg- ook verwerpelijk, maar eenmaal geproduceerd en verhandeld moeten ze zoveel mogelijk in goede handen geraken.
Wanneer zo’n kleurig ding, soms gedekoreerd of met de naam van een coffeeshop, op trottoir, fietspad, bermstrook of terras wordt aangetroffen, denkt de vinder: “ha, weer een beloning voor ekologische bewogenheid”, maar onmiddellijk daarna weet hij dat de vondst geen beloning is voor het een of ander doch slechts het resultaat van verscherpte waarneming, volgend op een zuivere morele mentaliteit.
Met het laatste wordt een belangrijke sociale kwestie van de 21e eeuw aangeroerd: de kollektieve, komplot-achtige aanslag op natuur en milieu (massakonsumptie, verspilling en vervuiling), inklusief de rationaliseringstechnieken om de aanslag te rechtvaardigen. Een zeer populaire strategie is tegenwoordig: aanmerking van drugsgebruikers en (vooral de laatste jaren) rokers als dé grote zondebokken. Nu zal niemand beweren dat drugs en tabak onschadelijk voor het milieu zouden zijn, maar vergeleken met de werkelijk verontrustende problemen als water- en luchtvervuiling stelt hun schadelijkheid weinig voor. Het is alsof door één geval van kindermishandeling, op de voorpagina breed uitgemeten met foto, een aanslag in Irak met 200 doden (een paar regeltjes op pagina 2) aan de (ongewenste) aandacht onttrokken wordt. Het zoeken van zondebokken zal slechts toenemen, want met het nakend smelten van de Noordpool ontkomt geen toegewijd massakonsument aan een schaamteloos toejuichen van die gebeurtenis: de gigantische olie- en gasvoorraden welke dan beschikbaar komen leveren genoeg op voor decennia méér luxe en genot. Opgewekt wordt begonnen aan het vervolgprojekt: het laten smelten van de Zuidpool.
Neutralisering van het eigen milieu-onvriendelijke gedrag gaat soms nog veel verder. Voor de hand ligt de truc met de grote getallen: de meerderheid doet wél mee met vakantievliegreizen, wasdrogergebruik, overbodige computervervanging, negeren van het openbaar vervoer, wegwerpen van aanstekers etc.; de meerderheid heeft volgens demokratische beginselen gelijk; dus zijn vakantievliegreizen etc. moreel aanvaardbaar. De minderheid wekt agressie op, vooral omdat de meerderheid weet dat die minderheid juist wél begaan is met het smelten van de Noordpool. Geen gedachtenkronkel wordt geschuwd om de mimderheid te stigmatizeren. Zo wordt gebruikers van oude computers verweten dat zij de apparaten onttrekken aan de recycling-industrie. En er zijn zelfs vleeseters die vegetariërs in een kwaad daglicht stellen omdat dezen de producenten van diervriendelijk vlees ekonomische schade toebrengen. Niets lijkt nog te dol. Onheilsprofeten worden cynisch genoemd terwijl het werkelijk cynisme is te vinden bij de ontwerpers van rookverboden op luchthavens (wie dit niet begrijpt, is al ver heen).
Maar door zijn verbruik van wegwerpaanstekers kan de hedendaagse roker nog moeilijk volhouden, een rebel te zijn die zich tegen de massale waanzin verzet. Integendeel, hij is er een uitgesproken exponent van. Toch wordt niet zijn wegwerpgedrag gestigmatiseerd doch zijn tabakskonsumptie, zoals opgemerkt in het kader van rationalisatie van wegwerpgedrag in het algemeen.
“Over de schadelijkheid van tabak” (een kort verhaal van Tsjechow) bestaat tegenwoordig weinig onenigheid, maar dat is wel eens anders geweest. De Caraiben, een Indianenvolk in Guyana, bliezen elkaar tabaksrook in het gezicht om bepaalde ziektes te genezen en de waarneming daarvan heeft ongetwijfeld Europese indringers aangemoedigd om tabakskonsumptie als iets aangenaams en (vermeend) nuttigs te propageren. Hetgeen weer de vraag oproept in hoeverre gewoontes van natuurvolken, voortkomend uit hun innige band met een ongerepte omgeving, als “gezond” aangemerkt kunnen worden. Pas in de jaren 60 is vastgesteld dat kannibalisme een verhoogde kans op hersenziektes oplevert, maar Papoe’as zelf hebben bepaalde geestelijke afwijkingen natuurlijk nooit als zodanig opgevat. Ze waren letterlijk het domein van ‘de geesten’ en hetzelfde zal hebben gegolden voor longziektes en andere kwalen onder de Caraiben. Ook zij waren overigens niet vies van een menselijk hapje: krijgsgevangenen werden na enige tijd met vrolijke kleuren beschilderd, vervolgens met even vrolijk beschilderde knotsen de hersens ingeslagen en tenslotte opgedeeld in stukken, waarvan de meest smakelijke in de kookpot verdwenen.
Als zij zich niet lekker voelden (psychisch dan wel fysiek) dronken zij liters water teneinde zich door intensief kotsen te kunnen reinigen: zeker geen on-westerse gewoonte. Tijdens feesten gebruikten zij drugs of drank in een zodanige hoeveelheid dat remmingen werden opgeheven en zij zich met willekeurige, welwillende vrouwen in hutten konden terugtrekken. Natuurlijk gedrag, slechts in moreel diskrediet geraakt door de opkomst van het christendom.
Zij waren even verknocht aan bier als Engelsen, Belgen of Duitsers, alleen de bereiding verschilde enigszins. Alvorens te kunnen gisten, werd cassave bewerkt door er met zweetvoeten op te stampen en het te herkauwen opdat speeksel het sappigheid verschafte. Europeaanse indringers dronken het bier met smaak totdat zij op de hoogte kwamen van het produktieproces.
Aldus bestaan er veel minder wezenlijke verschillen tussen “folkways” van beschaafden en primitieven dan wordt aangenomen (waarbij het taboe op kannibalisme veeleer van esthetische en hygiënische dan van morele aard is). Maar minstens één gewoonte moet toch echt als zuiver “beschaafd” worden gezien: het wegwerpen van aanstekers.
(30-12-08)
WETENSCHAP EN POLITIEK
Er schijnt een kredietkrisis te heersen en men rept zelfs van recessie. Ekonomie en ekonomische termen zijn weer helemaal “in”, althans nog meer “in” dan gewoonlijk. Sociologen tellen in deze zogenaamde zware tijden nauwelijks mee: de mouwen moeten opgestroopt worden, no-nonsense aktie is het parool, aan halfzachte overwegingen bestaat geen behoefte.
Wie echter enigszins zijn hersens gebruikt, weet dat het sociologische begrip “morele paniek” in volle hevigheid van toepassing is. Want feitelijk beperkt de omvang van de “krisis” zich tot een relatief kleine kategorie van beleggers, hypotheeknemers en spekulanten (voor wie woongenot ondergeschikt is aan het met winst doorverkopen van hun huis). Maar door alle media-aandacht en politieke ophitserij hebben “gewone”, traditionele burgers het idee gekregen dat zij wel eens tot de bedelstaf zouden kunnen geraken, vooral als ze nú teveel geld uitgeven. Dus kopen ze voorlopig geen nieuwe auto’s meer.
En wat gebeurt er vervolgens? Er komt werkelijk iets dat op een recessie lijkt, althans wat de auto-industrie betreft. Eigenlijk een zeer gunstige ontwikkeling, voor het welzijn van mens en milieu. Maar onmiddellijk schreeuwt de hele wereld moord en brand omdat duizenden lopende-bandwerkers hun baantje verliezen!
Nu, goed dan, laten we aannemen dat het verlies aan werkgelegenheid een rampzalige ontwikkeling is. Maar als antwoord daarop wil de politiek miljarden in de bedreigde branche pompen, terwijl ieder redelijk mens de waanzin hiervan moet inzien. Als de vraag naar een produkt immers terugloopt, moet die vraag gestimuleerd worden, bijvoorbeeld door miljarden te besteden aan het verhogen van lonen en uitkeringen, niet door nog meer produkten met kunstmatige middelen op de markt te gooien. Een kind kan zoiets bedenken, ook al schijnt inzicht in dit beginsel voorbehouden te zijn aan hooggeleerde ekonomen. Maar zoals zo vaak heeft de politiek volledig lak aan wetenschappelijke inzichten. Denk aan de kriminalisering van drugsgebruik, welke slechts tot meer vermogensdelikten en mafiose praktijken leidt, terwijl een tegengesteld beleid boeven de wind uit de zeilen neemt. Soms lijken met name politici degenen te zijn die een shotje teveel genomen hebben.
(14-12-08)
JE BESTE VRIEND (?)
De kranten staan er bol van. De politici schreeuwen het van de daken. Wetenschappers komen met verontrustende onderzoeksrapporten. Er is een nieuwe bedreigde mensensoort ontstaan: de Nederlandse politieagenten.
De agenten verdienen ons aller medelijden. Ze zijn zo vreselijk zielig en vogelvrij dat burgers nu eindelijk eens stille marsen moeten organiseren om hun solidariteit te betonen.
Het is niet gering wat onze beste vrienden in het blauw moeten ondergaan. Ze worden uitgemaakt voor “homo”, dat is toch werkelijk een schande. De daders verdienen forse vrijheidsstraf en de ongelukkige slachtoffers met hun wapenstokken, handboeien en pistolen zou een vorstelijk smartengeld toegekend moeten worden. Want ze doen geen oog meer dicht vanwege de stress, veroorzaakt door die gruwelijke belediging.
Om nog maar te zwijgen van de bedreigingen door junks. ‘Ik heb aids, ik ga jou bijten’ roepen ze soms naar oom agent. Dat is toch je reinste poging tot doodslag! Nogal wiedes dat zo’n junk bont en blauw geslagen wordt. Oom agent mag zich toch zeker wel verdedigen?
En dan zo’n stomme fietser, zojuist omver gereden door een automobilist die zich bijtijds uit de wielen heeft gemaakt. Ligt die vent met een gebroken been te kreperen op straat en weigert hij mee te werken aan een blaastest! Dat is toch te gek voor woorden. Wat denkt-ie eigenlijk wel? Dat-ie boven de wet staat? Kom nou!
De hoofdkommissaris memoreerde in een toespraak de verontrustende situatie. Er zouden het afgelopen jaar maar liefst 1800 agenten het slachtoffer van geweld geworden zijn. En daarvan liepen er 100 letsel op! Beter kan het hedendaagse blauwe geraaskal niet getypeerd worden. Die andere 1700 liepen geen letsel op en waren dus helemaal geen slachtoffer van geweld. Meneer de kommissaris is een zielepoot en viel opzichtig door de mand.
Het voetgangerslicht stond op groen en ik had mijn fiets aan de hand. Met een voet op de trapper stepte ik naar de overkant, net naast het zebrapad om niemand te hinderen. Er stond een agent op de hoek die mij staande hield. ‘Dat mogen wij niet doen, meneertje, een zebrapad is om op te lopen’ sprak hij vermanend. Ik wierp tegen dat ik het zebrapad had vermeden maar dat heeft natuurlijk geen zin. ‘Niets mee te maken’ antwoordde oom agent en trok zijn boekje. ‘Gaat u nu 30 euro betalen’ vroeg hij. Nee, dat ging ik niet doen. ‘Ook goed, dan wil ik uw naam en adres’. Naar waarheid verschafte ik de gegevens. ‘Terpentijnkade 349’. Ik wierp een snelle blik in zijn bonnenboekje en zag hem opschrijven ‘Geraniumplein 3’. Ik protesteerde doch oom agent riep: ‘Dat is mijn zaak, als het u niet bevalt moet u mee naar het bureau’.
Maanden later kwam de dagvaarding met het juiste adres. Bij de kantonrechter kon ik het wel schudden. Hij verklaarde het feit bewezen en strafbaar en voegde eraan toe: ‘ik leg u een hogere straf op omdat u een vals adres heeft opgegeven’. Oom agent was als getuige aanwezig en lachte me vuil toe. Oom agent, je beste vriend die het tegenwoordig zo moeilijk heeft.
(30-11-08)
HET VLEES
“Het vlees is zwak” behoort tot de onzinnigste zegswijzen aller tijden. Hoe kan vlees ooit sterk of zwak zijn? Het is oud of jong, mooi of lelijk, rozig of wit, menselijk of dierlijk, levend of dood. Slechts de geest leent zich voor zwakte. Zwakke geesten kunnen het vlees niet weerstaan, waardoor rede en verstand lijden onder heftige begeerte. En daarmee komt nog een niet te onderschatten eigenschap van vlees aan de orde: het smaakt of het smaakt niet.
Ik ben nu al zo’n 20 jaar vegetariër, maar moet eerlijk bekennen dat een tiental kannibalenmoppen, in al hun flauwheid en platvloersheid, mij voor het slapen gaan het water in de mond brachten. Ik stond op, ging naar de keuken en smeerde een paar crackers met …. kaas.
Op zichzelf bestaat er geen reden, het kannibalisme aan te prijzen, doch men wordt verzocht, over de volgende stellingen eens ernstig na te denken.
1. Als een mens aan reïncarnatie onderhevig is, moet dat ook voor dieren gelden.
2. Als dieren reïncarneren en aldus de kans lopen, door familieleden verorberd te worden, moet dat tevens voor mensen gelden.
3. Wie in reïncarnatie gelooft en vegetarisme niet omarmt, kan kannibalisme niet afwijzen zonder zichzelf tegen te spreken.
4. Wie meent dat een dier minder dan een mens aanspraak maakt op bescherming tegen vleeseters, levert voer voor het bewijs dat mensen hun gelijken in domheid, arrogantie en boosaardigheid niet kunnen vinden.
5. Als dierenvlees mag, moet mensenvlees ook mogen, juist zoals een proefkonijn evengoed een mens mag zijn.
6. De morele verontwaardiging over het eten van dode mensen berust op niets anders dan bezorgdheid met betrekking tot de volksgezondheid, aangezien de kans op besmetting met gevaarlijke ziektes er blijkens onderzoek op Nieuw Guinea aanmerkelijk door toeneemt.
7. Het taboe op kannibalisme is volledig vergelijkbaar met dat op seks.
8. Kannibalengrappen die uitsluitend naar Afrika verwijzen, moeten als racistisch worden aangemerkt.
9. Het is wenselijk dat de foutieve vermelding “flesh” in plaats van “meat”, op het menu van sommige Chinese restauranthouders met een taalachterstand, als erkende aanvulling gewaardeerd wordt.
10. Iedere vleeseter die wordt verorberd krijgt een koekje van eigen deeg.
PRO-AKTIEF
De oorsprong van het pro-aktiefenthousiasme ligt in 1989. De val van het kommunisme bracht wereldwijd de overtuiging dat kapitalisten waarheid en wijsheid in pacht hadden. De klok werd gewoon 100 jaar terug gezet. Marx was ineens een dwaas en misdadig ophitser, de Vietnamoorlog werd alsnog gelegitimeerd, hippies en provo’s werden retrospektief aangewezen als de grote schuldigen aan de waardenverloedering sinds de jaren 60. De protestgeneratie werd posthuum verantwoordelijk gesteld voor datgene waar zij juist tegen tekeer ging en dat na zijn opheffing ongeremde en schaamteloze vormen zou aannemen: individualisme, konsumentisme, morele onverschilligheid.
Het grote graaien door de managers kon beginnen, evenals de gestage afbraak van rechten, door zieken en werklozen verworven. Op de werkvloer telde voortaan één moraal: die, onderwezen door Amerikaanse handboeken bedrijfskunde en kommerciële ekonomie. In geen van die boeken zou het nieuwe toverwoord ontbreken: pro-aktief.
Van de pro-aktieve werknemer wordt flexibiliteit, dynamiek en initiatief verwacht. Wie bij wijze van spreken al tientallen jaren gewend was, vaste taken te verrichten en/of door anderen bedachte opdrachten uit te voeren mocht uitsluitend blijven omdat het juridisch onhaalbaar was, zo iemand eruit te gooien. Maar het zou hem wel ingewreven worden, zijn B-status! Voortaan werden slechts diegenen op prijs gesteld die in staat bleken, zelf opdrachten en innovaties te verzinnen.
In dit beleid past vanzelfsprekend dat de B-krachten zo weinig mogelijk “nieuwe” taken zullen uitvoeren. Wie geen pro-aktieve kenmerken bezit, kan immers nooit “nieuwe” kwaliteit leveren. Het is een redenering die nergens op gebaseerd is en uitsluitend hierin zijn bestaansreden vindt dat de B-krachten nóg harder gestigmatiseerd kunnen worden. Er gaat een komfortabele self fulfilling prophecy van uit: sluit iemand van zoveel mogelijk uit en beweer vervolgens dat hij bijna niets kan.
Deze no-nonsense-“filosofie” vloeit voort uit het Amerikaanse instrumentalisme en pragmatisme. Alles wordt in termen van meetbaarheid en kwantificering gebracht en op grond daarvan “rationaliteit” toegeschreven. Het is een schijn-rationaliteit. Er ligt slechts één motief aan ten grondslag: zoveel mogelijk winst en zo weinig mogelijk kosten. Wanneer de ideologie volgens welke iedereen alles moet kunnen er tenslotte ingehamerd is, is de weg vrij om zoveel mogelijk mensen op straat te zetten. Degenen die erin blijven worden in toenemende mate naar het “Japans” model gekneed om zichzelf zo ongeveer dood te werken. De rest van de maatschappij wordt tegelijkertijd zo ingericht, volgens het kapitalistisch ideaal, dat individuen wel gedwongen zijn met het “nieuwe” (19e-eeuwse) arbeidethos mee te doen. (Huur)woningen worden voor niet-aangepasten onbetaalbaar gemaakt en overigens zoveel mogelijk gesloopt ten behoeve van nog duurdere koophuizen. Aanschaf van allerlei onzinnige luxegoederen en vakantiereizen wordt zodanig tot norm verheven dat onthouders als tweederangsburgers gaan gelden. Zoveel mogelijk geld uitgeven getuigt van goed burgerschap. Middels een zo laag mogelijke rentevoet wordt sparen ontmoedigd en lenen aangewakkerd. De meerderheid trapt in deze val en is er voortdurend van overtuigd, insolvabel te worden en slechts te kunnen overleven door zoveel en zo lang mogelijk te werken. Vervolgens kost het politici geen enkele moeite, de ouderdomsvoorzieningen steeds verder op te schorten, deeltijdarbeid ongewenst te verklaren en tweeverdienerschap als norm te stellen. De ekonomie is er nu op gebaseerd, maximaal te konsumeren teneinde maximaal te kunnen produceren, een volstrekt perverse omkering van de natuurlijke gang van zaken in een maatschappij.
WEIDESCHIMMELS
Er is weer eens een boek verschenen waarin de auteur verkondigt dat filosofie niet meer bestaat en dat degenen die pretenderen, zich ermee bezig te houden, onwetenschappelijke kletsers zijn. Natuurlijk is het een boek uit Engeland, want vrijwel altijd zijn het de angelsaksische vertegenwoordigers van de analytische school die menen voor te kunnen schrijven wat filosofie behoort te zijn.
De schrijver, wiens naam er niet toe doet omdat hij de zoveelste zeurkous is, beweert in het kielzog van zijn logisch-positivistische voorgangers dat alleen de taal zich leent voor filosofische beschouwing. Niet het denken, ook niet de werkelijkheid, zelfs concepten doen er niet toe. Ik heb nooit iets van die opvatting begrepen, ik dacht altijd dat de grootstse wijsgeren de empirie omarmden, hoezeer ze ook verschilden in benadering. De klassieke kwestie is de verhouding tussen denken en werkelijkheid, daar kan geen logisch positivist aan tornen.
Volgens de auteur zegt de propositie “Een schimmel is een wit paard” even veel over de werkelijkheid als “De schimmel staat in de wei”. Sinds mensenheugnis twisten filosofen over de juistheid van die konstatering. De oude strijd over de gelijkwaardigheid van analytische en synthetische uitspraken. Uit de boekbespreking werd niet duidelijk waaróm de auteur dit vindt en ook niet vanaf welk moment een beschouwing over de proposities dan wel filosofisch mag heten. Ik ga nu net doen alsof ik een filosoof ben.
Volgens mij wordt bedoeld dat het opwerpen van de vraag een begin van filosofie-beoefening inhoudt. Alleen filosofen werpen zo’n vraag op, andere mensen halen hun schouders erover op (ze vinden het nutteloze flauwekul). Bijna schaar ik me onder die mensen, als ik de auteur tegenwerp: ‘maar man, het is toch zonneklaar dat de tweede uitspraak nuttige informatie oplevert voor een boer die dacht dat zijn paard op stal stond, terwijl de eerste iets is voor kleuters die nog in Sinterklaas geloven’.
Het gaat dus niet om nuttige informatie. Het gaat erom of de ene uitspraak meer aanspraak maakt op waarheid dan de ander (immers waarheid is de overeenstemming tussen denken en werkelijkheid). Nou hoop ik maar dat ik als pseudo-filosoof op het goede spoor zit. Als niet-filosofen nu gaan roepen “ach man, lul toch niet” dan maak ik een goede kans. De eerste uitspraak is bijvoorbeeld waar als alle witte paarden schimmels zijn. Dat het laatste geldt omdat we het zo hebben afgesproken, doet er filosofisch gezien niet toe. Van een onware uitspraak is bijvoorbeeld sprake wanneer met schimmel een draadvormige plant bedoeld wordt, maar ook dat doet er filosofisch gezien niet toe (het is logisch en analytisch niet relevant).
Maar over “De schimmel staat in de wei” zou ik niets zinnigs kunnen vertellen. Ik ben heel benieuwd wat de auteur er allemaal over te vertellen heeft. Dan komt er waarschijnlijk een hoge-schooldiskussie over de betekenis van het begrip “empirische werkelijkheid”: hij zal aantonen waarom de wei-propositie niet empirischer is dan de witte-paardpropositie. Het schijnt dat (analytische) filosofen dagen met zo’n debat kunnen doorgaan. De meeste leken zullen dan weer met “gelul” aankomen, wat ook weer te gemakkelijk is. Als je iets niet meer kunt volgen, past minstens enige bescheidenheid.
Maar de auteur mag eveneens wel wat minder hoog van de toren blazen. Marx, Sartre, Sloterdijk, om maar een paar te noemen, gebruiken de taal voornamelijk als instrument om hun ideeën uit te dragen, niet als object van logische analyse. Volgens de auteur zijn ze daarom eigenlijk maar kletsers. Uit het bovenstaande blijkt dat het net zo goed andersom zou kunnen zijn.
(17-5-2008)
Telefonie is tegenwoordig niet meer wat hij eenvoudig zou moeten zijn: een middel tot het overbrengen van nuttige boodschappen of blijken van interesse in de medemens. Daarvan kan ieder getuigen zodra hij zich op straat of in het openbaar vervoer begeeft. Bovendien zijn mobieltjes vaak uitgeschakeld op de momenten dat men iets belangrijks wil mededelen en ingeschakeld op momenten dat het ongewenst is, zoals in restaurants of tijdens concerten. Om over technische mankementen op het internet nog maar te zwijgen. Maar het ergste is misschien nog wel de terreur van het misbruik der telefonie door instellingen en bedrijven. Ik heb mij daartegen gewapend.
Als ik de telefoon opneem, zeg ik alleen “hallo”. Aan de andere kant van de lijn vraagt een stem of ik de heer R.S. ben. Daarop antwoord ik niet doch vraag met wie ik het genoegen heb. Vervolgens wordt de naam van een krant, bank, telekommunikatiebedrijf, onderzoeksbureau of ideële organisatie genoemd. Dan barst ik los.
‘Meneer R.S is al jaren dood. U moet zich diep schamen.’ Er klinkt gesputter, maar ik dender erover heen:
‘Bovendien had meneer R.S. eem geheim nummer en had u helemaal niet mogen weten dat dit nummer van meneer R.S. was.’ Weer gesputter, over computers en dergelijke. Ik schreeuw daarover heen: ‘Wat heb ik met uw stomme computers te maken? U bent veel erger dan bedelaars’. En smijt de hoorn op de haak. Zelfs bij een gewone huistelefoon is er al tientallen jaren geen sprake meer van een hoorn of haak, maar zo wil de uitdrukking het nu eenmaal.
Tot zover over telefoons. Die ideële organisaties etc. wekken nog meer ergernis. De vergelijking met bedelaars was nog veel te veel eer, want met bedelaars is eigenlijk helemaal niets mis. Arme stumperds geef ik graag een aalmoes, zij het met een maximum van één per dag. De organisaties zijn gewoon bendes zwendelaars die zich met allerlei leugens trachten te verrijken. Hartstichting, kankerbestrijding, natuurmonumenten, milieudefensie, Green Peace: ze willen zoveel mogelijk poen binnenhalen om de eigen medewerkers en vooral de direkteuren vorstelijk te kunnen betalen. Iedereen roept nu: ‘hoe durf je, en hun goede doelen dan?’ Nou, vroeger, met die kollektebussen en acceptgiro’s, wilde ik hen nog wel eens het voordeel van de twijfel geven. Maar tegenwoordig proberen ze zelfs niet eens meer de schijn op te houden. Als ze werkelijk bona fide zouden zijn, dan zouden ze enthousiast reageren op een aanbod om eenmalig een bedrag op hun rekening te storten. Maar nee hoor, dat wijzen ze gedecideerd af. Ze nemen alleen genoegen met een machtiging om tot Sint Juttemis jouw rekening te plunderen. Zeg nou zelf, dat maakt hen toch wel heel verdacht, nietwaar? Als zo’n jong aantrekkelijk ding mij op straat met haar intekenlijst probeert te verleiden, dan loop ik grijnzend door en roep over de schouder: ‘alleen als je met me naar bed gaat’.
De ideële organisaties vervullen een maatschappelijke funktie van belang. Ze zijn de aflaatverkopers van de 21e eeuw. Ze zijn bedoeld voor hen die gebukt gaan onder het schuldbesef, medeverantwoordelijk te zijn voor allerlei ziektes en rampen. Autobezitters geven gul aan de kanker- en astmabestrijding. Vleeseters steunen van harte de dierenbescherming. Vliegtuigverslaafden zijn de grootste vrienden van milieuorganisaties. Prima, houden zo. Laat de schuldigen maar dokken met de illusie hun steentje bij te dragen aan de redding van Moeder Aarde. Vooral niet stoppen met luxe en perverse konsumptie, want als eentje daarmee stopt maakt het immers toch niets uit?
Milieudefensie denkt werkelijk dat een tientje belasting op een vliegreis zal helpen. Nee, natuurlijk denken ze dat niet, ze suggereren het slechts. Want ze durven u niet voor te houden dat u er helemaal mee moet ophouden. Dat zou hen teveel donateurs kosten. Laat staan dat ze durven te poneren dat overbodige autoritjes bij de wet helemaal verboden zouden moeten worden, of dat er althans een zware boete moet komen op automobilisten die zich voortbewegen met niet minstens één passagier. Clubs als Milieudefensie willen alles oplossen met nog meer geld, terwijl de werkelijke oplossing ligt in een zodanig afknijpen van de bevolking dat er nog slechts ruimte is voor af en toe een treinkaartje.
‘Jij bent een eco-fascist’ schreeuwen nu allen die zich bedreigd voelen in hun veelgeroemde westerse levensstijl. Nee, het is omgekeerd, zij zijn zelf de fascisten. Zij zijn de slaven van een ideologie volgens welke vrijheid gelijk is geworden aan misdadig egoïsme. Ze maken zich tegelijkertijd zorgen en zien de hele wereld binnenkort naar de kloten gaan en hebben een nieuwe zondebok gevonden. De Chinezen! Oh guttegut als al die Chinezen hetzelfde gaan doen als wij, dan is het afgelopen. Nou reken maar, dan is het inderdaad heel snel afgelopen. En als wij het die Chinezen gaan verbieden, dan is het zelfs nog sneller afgelopen. Dan hoeft niemand meer voor klimaatverandering te vrezen. Daar zorgt een flinke uitwisseling van atoombommen wel voor.
6-1-2008
GOEDE VRIJDAGNACHT
Goede vrijdag. Verzonnen door de christenen, ofwel door een bende volslagen krankzinnigen. Wie heeft dat ooit bedacht: de mensheid verlossen door aan het kruis genageld te worden. Hoe kom je op het idee, een dag “goed” te noemen waarop iemand een afgrijselijke marteldood sterft. Iedereen zegt: ‘je begrijpt het niet’. Dat zal dan wel, het zal wel aan mij liggen.
De Romeinen meenden dat Christus koning wilde zijn; Christus meende, evenals de Romeinse keizer, God te zijn; en de Joden meenden dat Christus een bedrieglijke godslasteraar was. Dat laatste was, vanuit hun standpunt, zo gek nog niet. Het was alleen nogal barbaars om hem daarvoor te kruisigen, even barbaars als de misdaden van de Inquisitie of het ter dood veroordelen van een onderwijzeres die een knuffelbeertje Mohammed durfde te noemen.
In de film “Ben Hur” bleven de Joodse priesters die het doodvonnis uitspraken zorgvuldig buiten schot. De Joden waren immers de “goeden” en de Romeinen de “slechten”. De film is propaganda voor het Joods-christelijke monotheïsme en de waarden van vergeving en barmhartigheid. Daarin is geen plaats voor de ongemakkelijke werkelijkheid dat niet iedereen het kan waarderen als een mens zich met God gelijk stelt.
Het was vannacht de zoveelste keer dat ik “Ben Hur” op de TV bekeek. De eerste keer zag ik hem in de bioskoop, rond 1960, dus niet lang na de première. Samen met mijn moeder, ik was nauwelijks 10 jaar oud. Het is me sindsdien een raadsel gebleven dat de film door de toenmalige keuring voor alle leeftijden werd vrijgegeven. De verschrikkingen van de galeien, de paardenrace en de kerker met melaatsen hebben een zodanig gat in mijn kinderziel geslagen dat ik de film nooit op een andere manier heb kunnen herbeleven dan vanuit een merkwaardig verlangen om de gruwelen terug te zien. Ik weet dat ik verstijf van afkeer als de narigheid wordt vertoond en toch kijk ik steeds weer. Ik ga mee in het verhaal, kies partij en wordt ontroerd door Esther, maar ben verder zodanig geblokkeerd dat er geen ruimte is voor kritische beschouwing. En alle dialogen gaan inhoudelijk aan me voorbij.
Tot vannacht. Ineens, na bijna 50 jaar, keek ik als een volwassene. Eindelijk kon ik lachen om de uitleg van Jozef, volgens wie Jezus, in de velden dolend in plaats van hem, de timmerman, te helpen, wel degelijk “voor zijn vader werkte”. De opmerking van Messala dat hij en Juda als jongens reeds steentjes naar soldaten gooiden deed me bulderen, wetend dat even later een dakpan de landvoogd op een haar na miste. In het verdere verloop zag ik eindelijk in dat Ben Hur gewoon een sufferd was, omdat hij het in zijn eentje tegen Rome wilde opnemen. Had hij vrolijk tegen Messala gelogen door te verklaren dat het wel mee viel met boze oproerkraaiers, dan zou alle ellende hem bespaard gebleven zijn. De dakpan zou gewoon als ongeluk zijn afgedaan. Maar ja, dan zou het hele verhaal natuurlijk in duigen vallen en zou de boodschap van oprechte vaderlandsliefde geweld worden aangedaan. In zo’n supermoralistische Hollywood-film is geen plaats voor de pragmatische overweging dat wijsheid en openhartigheid elkaar niet altijd verdragen.
Messala was een schoft en zelfs de barmhartigste christen moet zich verkneukeld hebben toen hij door paardenhoeven tot gort werd vertrapt. Dat is ook altijd het schijnheilige van dit soort films, die bol staan van adagia als “heb uw vijanden lief” maar slechts kassuccessen kunnen worden dankzij het bevredigen van wraakgevoelens van zich identificerende toeschouwers. Schoften zijn overigens niet zelden humoristischer dan heiligen. Toen Messala lag te kreperen en de geneesheer aandrong op het amputeren van zijn benen om hem in leven te houden, sprak hij over Ben Hur: ‘hij komt zeker en ik wil niet dat hij tegen een half lichaam praat’. Nee, Messala had niet bepaald een sloom karakter.
Datzelfde gold voor de paardensjeik, die in tegenstelling tot de held wél wist hoe hij de Romeinse overheersers tegemoet moest treden. Als hij Romeinse beledigingen van Arabieren moest ondergaan, prees hij ironisch de moed van de belediger. Hij prees de onderdrukkers zelfs zo uitbundig dat ze er verlegen van werden. Zó moet men te werk gaan: strooien met komplimenten en onderwijl plannen beramen om de vijand in de val te laten lopen. De beste verzetsmensen waren diegenen die SS-ers uitnodigden voor een borrel, terwijl het in hun wijnkelder wemelde van onderduikers.
Ik zat vannacht dus naar de film te kijken met een onbevangen ziel. Hardop sprak ik in mijn eentje allerlei kommentaar uit. Sommige dingen snapte ik niet helemaal. Was die Quintus Arrius reeds consul toen hij werd uitgezonden om piraten te bestrijden? Dat bestaat niet, de consul was het hoogste ambt onder de keizerlijke waardigheid. Een consul werd niet belast met het opperbevel over een vloot. Niet duidelijk werd of hij zijn consulschap verwierf als onderscheiding na zijn verdienstelijke expeditie. Maar dat doet er niet veel toe. De kruisiging van Jezus wachtte ik niet meer af. Bij zoiets voelt men als het ware de spijkers door zijn eigen handen en voeten gaan. Het was 3 uur ’s nachts en daarop slaapt men niet lekker. Toen Jezus zich met de houten balken voortsleepte, gaf ik hem wel een raad: ‘nou makker, mij hoeven ze zoiets niet te flikken. Dat kruis dragen ze zelf maar. Als ik toch dood moet, dan slaan ze me maar met hun zweep tot ik de heilige geest geef’. Hetzelfde zou gelden als ik tussen de galeislaven had gezeten. Hoewel ik moet toegeven dat je makkelijk praten hebt, onderuit gezakt op een bank voor de televisie.
(23–03-2008)
GIERIGHEID ALS DEUGD