Gedichten

juni 9, 2008

LEES MEER POEZIE EN PROZA IN DE BUNDELS VAN LAURENZO ZICHORIAS, ONDER K-NUMMERS OPVRAAGBAAR OP DE OUDE TURFMARKT TE AMSTERDAM (VOORHEEN IN EEN BIBLIOTHEEK)

 

 

 

 

 

GEWONE DINGEN

 Waterdruppels kletterden

Ergens boven, het leek buiten

Een flinke regenbui?

Nee, de wasmachine van de buren

 

Twee meisjes op de stoep

Hand in hand, de een wat jonger

Gewoon een mama met haar kind

Onze leeftijd speelt ons parten

 

Vrouwtje tilt hondje uit mandje

Morrelt dan aan fietsslot

Vrouwtje, doe dat toch andersom!

Straks is hondje foetsie

 

(25-5-08)

 

 

 

ORKAAN VAN ONRECHT

(over de Schiedamse parkmoord; bewerking van Hurricane, Bob Dylan 1975; uitgevoerd door de Zichorias Band in de Havelaar, 25-3-2006)

 

Kinderkreten klinken uit het struikgewas

Maikel strompelt trillend naar de straat

Ontredderd na de brute gruweldaad

Waarvan hij net getuige was

Dit is het verhaal van wat gebeuren kan

Met een eenzaam en onschuldig man

Veroordeeld tot 18 jaren cel

Tot wegkwijnen in een hel

Dan is het recht niet meer dan een spel

 

Maikel wordt gevonden door een man

Kees Borsboom is zijn naam, een schuchter tiep

“Jongen rustig maar, zeg het dan

Je kunt me vertrouwen, ik ben een kindervriend”

Maikel stamelt door z’n tranen heen

“Oh hij was zo eng en zo gemeen

Hij schopte en sloeg en wilde me dood

Ik sloeg terug maar hij was te groot

En m’n meisje, ze was in nood”

 

Kees volgt Maikel en vindt de plek

Daar ligt Nienke’s lijkje in het zand

Hij gaat bijna over zijn nek

Door afschuw wordt Kees overmand

Nienke’s hoofd is één grote wond

En als hij weer bij zinnen komt

Grijpt hij meteen z’n telefoon

Belt de politie en zonder schroom

Vertelt hij alles op heldere toon

Intussen fietst een eindje verderop

De dader weg, bij de politie bekend

Hij veegt ’t bloed van z’n vingertop

Het is Wik H., een zedendelinkwent

Drie getuigen zeggen na enige tijd

Als het signalement is verspreid

“We hebben die vent gezien

Het moet hem zijn, deze tip is clean

Hij had een fiets en haast voor tien”

 

Een dag later in het mortuarium

Vertelt Lena aan een kollega-agent

“Ik weet wie het deed, ik zweer je het is ‘m

Hij voldoet helemaal aan het signalement

Het is Wik H., een vriend van m’n broer”

Ze geeft naam en adres aan het rechercheteam door

Zelfs foto’s uit het politie-archief

Ze zeggen “bedankt Lena, je bent lief”

En gooien de hele troep weg, ze vinden haar naïef

 

De politie vindt vanaf het begin

Kees en Maikel samen een verdacht stel

“Bij apart verhoor” brengt een inspekteur in

“Slaan ze door, zo lukt het ons wel”

En ze voelen Maikel aan de tand

Schreeuwen hem toe “Nienke had al iemand

Je was jaloers en schopte haar

En je sloeg zo hard je kon, maar

Het lukte niet, je bent pas 11 jaar”

 

 

 

Maikel weet niet wat hem overkomt

Hij vindt bij zijn ouders enige troost

Ze beseffen de waarheid uit de volksmond

Dat fascisten bevolken de politiebureaux

En Kees is allang geen getuige meer

Het licht in zijn cel dooft niet 1 keer

Ze houden hem zolang zonder slaap

Dat uitgeput als een opgejaagde aap

Hij geen moed meer bij elkaar raapt

 

“We weten dat je van kindertjes houdt

Volgens Maikel ben je stiekem en laf

Je vergreep je aan Nienke en maakte haar koud

Maar als je bekent, krijg je minder straf”

En Kees door het getreiter uitgeteld

Weet niet wat hij doet als hij om de bewaker belt

“Ja, ik deed het, een wit T-shirt

Sloeg ik om Nienke’s hals en wurgde haar

Daarna was Maikel aan de beurt”

 

Ze gaan weer met Maikel aan de gang

“Jongen, lieg niet tegen oom agent

We weten heus al weken lang

Dat jij een heel raar jochie bent

Van jouw verhaal geloven we niets

Over een vreemde man op een fiets

Een verhaal dat pas klopt

Als je vertelt waar hij het heeft verstopt

Dat witte T-shirt waarmee je ons fopt”

 

 

 

Maar Maikel houdt voet bij stuk

Moedig zoals hij hen de les leest

“Het was een veter en geen T-shirt

En de dader leek echt niet op Kees”

De schoften weten zich nu geen raad

“Dat joch verpest het, gooi ‘m op straat

En vergeet alles wat hij heeft gezegd

Anders vergaat het nog heel slecht

Met onze zaak en de loop van het recht”

 

In het proces krijgt Kees geen enkele kans

De officier liegt er dapper op los

Bettina Edelhauser is heel wat mans

Op haar wangen geen spoor van een schaamteblos

“Er waren geen getuigen in de buurt

Z’n bekentenis klopt en ik eis een duur

Van 18 jaar cel met TBS”

En de rechter, nauwelijks bij de les

Volgt haar als een gek met een IQ van zes

 

Bijna 5 jaren gaan voorbij

Kees Borsboom verkommert, maar Wik H.

Krijgt berouw en zegt “stoppen jullie mij

In het gevang, vraag maar aan m’n ma”

Maar een ander boosaardig officier

Mevrouw Stuyt, het doet haar geen zier

Als iemand onschuldig lijden moet

Ze zegt dan dat ze niets doet

Met Wik’s bekentenis, z’n advokaat hoort het goed

 

 

 

Kees vraagt om herziening bij de Hoge Raad

Het Openbaar Ministerie houdt alles geheim

Ook Wik’s DNA-spoor na de daad

En het vonnis blijft dus overeind

Dit is het verhaal van wat gebeuren kan

Met een eenzaam en onschuldig man

Veroordeeld tot 18 jaren cel

Tot wegkwijnen in een hel

Dan is het recht niet meer dan een spel

 

De vuile heksen in hun mantels van bont

Het leer van jeeps en Jaguars onder hun kont

Stuyt en Edelhauser, een wrede grijns op de mond

Feliciteren elkaar hands free “ons zaakje is rond”

Voorbij is het verhaal van een onschuldig man

Als de waarheid klinkt in het land

De allergrootste boevenkliek

Draagt petten, toga’s, een satanstuniek

Ze zijn verdorven en zo ziek

 

(december 2005)

 

 

proza-stukken

mei 8, 2008
 

 

MODERNE MISVATTINGEN

 

Binnen één week kwamen mij drie uitspraken ter ore, onafhanke­lijk van elkaar gedaan, maar perfekt passend in een kader dat de tijdgeest weerspiegelt.

Een voetballer zei: “Je kunt niemand met elkaar vergelijken”, doelend op zichzelf en kollega’s. Een zeer interessante uit­spraak: taalkundig immers volslagen onzin­nig en tegelijkertijd empirisch altijd waar, in de zin van “het groene gras is groen.” Want inderdaad, je kunt nooit ie­mand met elkaar verge­lijken, je kunt hoog­uit iemand met een ander vergelijken. De uitspraak op zichzelf weerspiegelde niet de tijdgeest. Voet­ballers en andere onge­letterden bezondigen zich sinds mensen­heugnis aan zulke uitspraken. Maar de tij­dgeest werd wel weerspiegeld door de krant die de uitspraak afdrukte. Het is een krant met redaktieleden die ondanks hun journalistieke opleiding geen flauwe notie bezitten van taalkundige zin of onzin. Elke week produceren zij zinnen in de trant van “hoewel de ploeg de gehele wed­strijd het beste van het spel had, ging hij toch verdiend met de overwinning stri­jken.” Wie hierover nadere uitleg nodig heeft, zit in hetzelfde schuitje als de redaktieleden.

 

Het is, zoals opgemerkt, heel goed moge­lijk om een persoon met iemand anders te vergelijken. Bijvoorbeeld persoon A met persoon B, die in dezelfde week als de voetballer de revue passeerden.

Persoon A was een bejaarde boer die over­hoop lag met de autoriteiten vanwege zijn traditionele methode van mest uitrijden over het land. In een televisieuitzending werd zijn gelijk bewezen, het gelijk van de ervaringsdeskundige. Aan het eind van de uitzending viel de term “mountainbike”, in verband met inspektierondes om het wei­land. De boer vroeg “Wat is dat voor di­ng?” Voor mij stond het toen helemaal vast dat hij een superboer was.

Persoon B was een jonge vader, met vrouw en kinderen een dagje uit naar het stoom­treintje om het Valkenburgse Meer nabij Leiden. Stoker en machinist waren bezig, de lokomotief op stoom te brengen, de dri­jfassen te smeren en te voorkomen dat wa­terdruppels zich met de olie vermengden. De jonge vader vroeg “Zit er een dieselmo­tor in?”

De treinfanaat weet niet of hij moet la­chen of huilen. Is dit onbenul? Is de va­der een randdebiel? Waarschijnlijk niet, de man is een kind van zijn tijd. Het sto­omtijdperk is voor hem hetzelfde als de Tachtigjarige Oorlog. Hij weet ook niet wie Balthasar Gerards was.

Zowel persoon A als persoon B zijn blijven steken in hun eigen tijdperk. Maar als je vraagt met wie ik bij voorkeur een praatje maak, luidt het antwoord: geef mij maar een stoomloko­motief, fluitend voor een varken dat de rails onder poept.

 

(10-8-09)

 

SOCIOLOGIE VAN DE WEGWERPAANSTEKER

 

De onderzoeksperiode bestreek oktober 1991 tot december 2008. In deze 17 jaren werden op de openbare weg 69 nog bruikbare weg­werpaanstekers aangetroffen. Dat betekent gemiddeld 1 vondst per kwartaal. Op het moment van vinden was de gasvulling nog voldoende om een vlam te bewerkstelligen. De meeste aanstekers waren voor minder dan een kwart gevuld, maar ook half-gevulde kwamen voor.

Over redenen en motieven van het wergwerp­gedrag valt slechts te gissen. Ten eerste kan eenvoudig sprake zijn van verlies uit zakken, tasjes en pakjes. Ten tweede kan de wegwerper menen dat de aansteker defekt was (bijv. door tijdelijke vochtigheid). Ten derde kan de veronderstelling hebben bestaan dat de aansteker reeds leeg was (een soms niet-opflakkerende vlam). Ten vierde kan de werper ontevreden zijn ge­weest over het funktioneren van mechaniek of over het formaat dan wel kleur of vorm. Een ding hebben alle wegwerpers gemeen: zij zijn geen pleitbezorgers van duurzame gebruiksvoorwerpen in het algemeen. Ware het anders, dan zouden zij immers navulba­re apparaten hebben aangeschaft. De ver­bruikers in kategorie 2, 3 en 4 voelen bovendien aantoonbaar geen verantwoorde­lijkheid voor de toestand van de openbare ruimte. In schaarste van grondstoffen of energie voor dan wel schade­lijke milieu-effekten van de produktie zijn zij evenmin geïnteresseerd. Voor de meerderheid van gebruikers in kategorie 1 geldt hoogst­w­aar­schijnlijk hetzelfde.

Een klant in een sigarenzaak merkte over de wegwerpers gekscherend op dat zij het ding juist bezaten met het doel, het weg te werpen. Die opmerking lijkt een open deur maar geeft wel aan dat wegwerpen de norm is in de konsumptiemaatschappij en niet-wegwerpen beslist geen waarde. Weg­werpaanstekers vormden nog maar het begin, tezamen met plastic verpakkingsmateriaal van allerlei soort. Tegenwoordig worden camera’s ook al weggeworpen na eenmalig gebruik, en zelfs uit de gratie geraakte mobiele telefoons.

Het is te simpel om de oorzaak te zoeken in massale onverschilligheid en in groot­schalige imitatie van onverschillig ge­dr­ag. Er bestaan duidelijke aanwijzingen dat dit gedrag de overheid en het be­drijfsle­ven helemaal niet ongelegen komt. In voor­lichtings- en propagandacampagnes wordt vrijwel nooit aangedrongen op het vermin­deren van konsumptie en verspilling. Er wordt aangedrongen op isolatie van hui­zen en op spaarlampen maar nooit op het dragen van een dikke trui of het uitdraai­en van het licht in de keuken. Wie pleit voor waslijnen in de buitenlucht wordt met sti­lzwijgend hoongelach overladen en geen officiële instantie zal een offensief te­gen wasdroger-fabrikanten aandurven. De ekonomische belangen zijn te groot, ook die van aanstekerproducenten.

 

Intussen bekruipen de vinder van wegwerp­aanstekers ambivalente gevoelens. Ener­z­ijds worden dekadentie, verspilling en gemakzucht hem treurig te moede. Maar an­derzijds doet het hem goed, het gevonden voorwerp bijtijds te hebben onttrokken aan roest en ander verval en bovendien, het moet gezegd, maakt elke gevonden aanste­kert het voor hem zelf overbodig om luci­fers of een navulaansteker aan te sch­af­fen. De objekten zijn behalve weg- ook verwerpelijk, maar eenmaal geproduceerd en verhandeld moeten ze zoveel mogelijk in goede handen geraken.

Wanneer zo’n kleurig ding, soms gedeko­re­erd of met de naam van een coffeeshop, op trottoir, fietspad, bermstrook of ter­ras wordt aangetroffen, denkt de vinder: “ha, weer een beloning voor ekologische bewo­genheid”, maar onmiddellijk daarna weet hij dat de vondst geen beloning is voor het een of ander doch slechts het resul­taat van verscherpte waarneming, volgend op een zuivere morele mentaliteit.

Met het laatste wordt een belangrijke so­ciale kwestie van de 21e eeuw aangeroerd: de kollektieve, komplot-achtige aanslag op natuur en milieu (massakonsumptie, ver­spilling en vervuiling), inklusief de ra­tionaliseringstechnieken om de aanslag te rechtvaardigen. Een zeer populaire strate­gie is tegenwoordig: aanmerking van drugs­gebruikers en (vooral de laatste jaren) rokers als dé grote zondebokken. Nu zal niemand beweren dat drugs en tabak onscha­delijk voor het milieu zouden zijn, maar vergeleken met de werkelijk verontrustende problemen als water- en luchtvervuiling stelt hun schadelijkheid weinig voor. Het is alsof door één geval van kindermishan­deling, op de voorpagina breed uitgemeten met foto, een aanslag in Irak met 200 do­den (een paar regeltjes op pagina 2) aan de (ongewenste) aandacht onttrokken wordt. Het zoeken van zondebokken zal slechts toenemen, want met het nakend smelten van de Noordpool ontkomt geen toegewijd massa­konsument aan een schaamteloos toejuichen van die gebeurtenis: de gigantische olie- en gasvoorraden welke dan beschikbaar ko­men leveren genoeg op voor decennia méér luxe en genot. Opgewekt wordt begonnen aan het vervolgprojekt: het laten smelten van de Zuidpool.

Neutralisering van het eigen milieu-on­vriendelijke gedrag gaat soms nog veel verder. Voor de hand ligt de truc met de grote getallen: de meerderheid doet wél mee met vakantievliegreizen, wasdrogerge­bruik, overbodige computervervanging, ne­geren van het openbaar vervoer, wegwerpen van aanstekers etc.; de meerderheid heeft volgens demokratische beginselen gelijk; dus zijn vakantievliegreizen etc. moreel aanvaardbaar. De minderheid wekt agressie op, vooral omdat de meerderheid weet dat die minderheid juist wél begaan is met het smelten van de Noordpool. Geen gedach­tenkronkel wordt geschuwd om de mimderheid te stigmatizeren. Zo wordt gebruikers van oude computers verweten dat zij de appara­ten onttrekken aan de recycling-industrie. En er zijn zelfs vleeseters die vegetari­ërs in een kwaad daglicht stellen omdat dezen de producenten van diervriendelijk vlees ekonomische schade toebrengen. Niets lijkt nog te dol. Onheilsprofeten worden cynisch genoemd terwijl het werkelijk cy­nisme is te vinden bij de ontwerpers van rookverboden op luchthavens (wie dit niet begrijpt, is al ver heen).

Maar door  zijn verbruik van wegwerpaan­stekers kan de hedendaagse roker nog moei­lijk volhouden, een rebel te zijn die zich tegen de massale waanzin verzet. Integen­deel, hij is er een uitgesproken exponent van. Toch wordt niet zijn wegwerpgedrag gestigmatiseerd doch zijn tabakskonsump­tie, zoals opgemerkt in het kader van ra­tionalisatie van wegwerpgedrag in het al­gemeen.

“Over de schadelijkheid van tabak” (een kort verhaal van Tsjechow) bestaat tegen­woordig weinig onenigheid, maar dat is wel eens anders geweest. De Caraiben, een In­dianenvolk in Guyana, bliezen elkaar ta­baksrook in het gezicht om bepaalde ziek­tes te genezen en de waarneming daarvan heeft ongetwijfeld Europese indringers aangemoedigd om tabakskonsumptie als iets aangenaams en (vermeend) nuttigs te pro­pageren. Hetgeen weer de vraag oproept in hoeverre gewoontes van natuurvolken, voor­tkomend uit hun innige band met een onge­repte omgeving, als “gezond” aangemerkt kunnen worden. Pas in de jaren 60 is vast­gesteld dat kannibalisme een verhoogde kans op hersenziektes oplevert, maar Pa­poe’as zelf hebben bepaalde geestelijke afwijkingen natuurlijk nooit als zodanig opgevat. Ze waren letterlijk het domein van ‘de geesten’ en hetzelfde zal hebben gegolden voor longziektes en andere kwalen onder de Caraiben. Ook zij waren overigens niet vies van een menselijk hapje: krijgs­gevangenen werden na enige tijd met vro­lijke kleuren beschilderd, vervolgens met even vrolijk beschilderde knotsen de her­sens ingeslagen en tenslotte opgedeeld in stukken, waarvan de meest smakelijke in de kook­pot verdwenen.

Als zij zich niet lekker voelden (psychi­sch dan wel fysiek) dronken zij liters water teneinde zich door intensief kotsen te kunnen reinigen: zeker geen on-westerse gewoonte. Tijdens feesten gebruikten zij  drugs of drank in een zodanige hoeveelheid dat remmingen werden opgeheven en zij zich met willekeurige, welwillende vrouwen in hutten konden terugtrekken. Natuurlijk gedrag, slechts in moreel diskrediet ge­raakt door de opkomst van het christendom.

Zij waren even verknocht aan bier als En­gelsen, Belgen of Duitsers, alleen de be­reiding verschilde enigszins. Alvorens te kunnen gisten, werd cassave bewerkt door er met zweetvoeten op te stampen en het te herkauwen opdat speeksel het sappigheid verschafte. Europeaanse indringers dronken het bier met smaak totdat zij op de hoogte kwamen van het produktieproces.

 

Aldus bestaan er veel minder wezenlijke verschillen tussen “folkways” van be­schaafden en primitieven dan wordt aange­nomen (waarbij het taboe op kannibalisme veeleer van esthetische en hygiënische dan van morele aard is). Maar minstens één gewoonte moet toch echt als zuiver “besch­aafd” worden gezien: het wegwerpen van aan­stekers.    

 

(30-12-08)

 

 

WETENSCHAP EN POLITIEK

 

Er schijnt een kredietkrisis te heersen en men rept zelfs van recessie. Ekonomie en ekonomische termen zijn weer helemaal “in”, althans nog meer “in” dan gewoonlijk. Sociologen tellen in deze zogenaamde zware tijden nauwelijks mee: de mouwen moeten opgestroopt worden, no-nonsense aktie is het parool, aan halfzachte overwegingen bestaat geen behoefte.

Wie echter enigszins zijn hersens gebruikt, weet dat het sociologische begrip “morele paniek” in volle hevigheid van toepassing is. Want feitelijk beperkt de omvang van de “krisis” zich tot een relatief kleine kategorie van beleggers, hypotheeknemers en spekulanten (voor wie woongenot ondergeschikt is aan het met winst doorverkopen van hun huis). Maar door alle media-aandacht en politieke ophitserij hebben “gewone”, traditionele burgers het idee gekregen dat zij wel eens tot de bedelstaf zouden kunnen geraken, vooral als ze nú teveel geld uitgeven. Dus kopen ze voorlopig geen nieuwe auto’s meer.

En wat gebeurt er vervolgens? Er komt werkelijk iets dat op een recessie lijkt, althans wat de auto-industrie betreft. Eigenlijk een zeer gunstige ontwikkeling, voor het welzijn van mens en milieu. Maar onmiddellijk schreeuwt de hele wereld moord en brand omdat duizenden lopende-bandwerkers hun baantje verliezen!

Nu, goed dan, laten we aannemen dat het verlies aan werkgelegenheid een rampzalige ontwikkeling is. Maar als antwoord daarop wil de politiek miljarden in de bedreigde branche pompen, terwijl ieder redelijk mens de waanzin hiervan moet inzien. Als de vraag naar een produkt immers terugloopt, moet die vraag gestimuleerd worden, bijvoorbeeld door miljarden te besteden aan het verhogen van lonen en uitkeringen, niet door nog meer produkten met kunstmatige middelen op de markt te gooien. Een kind kan zoiets bedenken, ook al schijnt inzicht in dit beginsel voorbehouden te zijn aan hooggeleerde ekonomen. Maar zoals zo vaak heeft de politiek volledig lak aan wetenschappelijke inzichten. Denk aan de kriminalisering van drugsgebruik, welke slechts tot meer vermogensdelikten en mafiose praktijken leidt, terwijl een tegengesteld beleid boeven de wind uit de zeilen neemt. Soms lijken met name politici degenen te zijn die een shotje teveel genomen hebben.

 

(14-12-08)

 

JE BESTE VRIEND (?) 

De kranten staan er bol van. De politici schreeuwen het van de daken. Wetenschap­pers komen met verontrustende onderzoeks­rapporten. Er is een nieuwe bedreigde men­sensoort ontstaan: de Nederlandse politie­agenten.

De agenten verdienen ons aller medelijden. Ze zijn zo vrese­lijk zielig en vogelvrij dat burgers nu eindelijk eens stille mar­sen moeten organiseren om hun solidariteit te betonen.

Het is niet gering wat onze beste vrienden in het blauw moeten ondergaan. Ze worden uitgemaakt voor “homo”, dat is toch werke­lijk een schande. De daders verdienen for­se vrijheids­straf en de ongelukkige slach­toffers met hun wapenstokken, handboeien en pistolen zou een vorstelijk  smarten­geld toege­kend moeten worden. Want ze doen geen oog meer dicht vanwege de stress, veroorzaakt door die gruwelijke beledi­ging.

Om nog maar te zwijgen van de bedreigingen door junks. ‘Ik heb aids, ik ga jou bij­ten’ roepen ze soms naar oom agent. Dat is toch je reinste poging tot doodslag! Nogal wiedes dat zo’n junk bont en blauw gesla­gen wordt. Oom agent mag zich toch zeker wel verdedigen?

En dan zo’n stomme fietser, zojuist omver gereden door een automobilist die zich bijtijds uit de wielen heeft gemaakt. Ligt die vent met een gebroken been te kreperen op straat en weigert hij mee te werken aan een blaastest! Dat is toch te gek voor woorden. Wat denkt-ie eigenlijk wel? Dat-ie boven de wet staat? Kom nou!

 De hoofdkommissaris memoreerde in een toespraak de verontrustende situatie. Er zouden het afgelopen jaar maar liefst 1800 agenten het slachtoffer van geweld geworden zijn. En daarvan liepen er 100 letsel op! Beter kan het hedendaagse blauwe geraaskal niet getypeerd worden.  Die andere 1700 liepen  geen letsel op en waren dus helemaal geen slachtoffer van geweld. Meneer de kommissaris is een zielepoot en viel opzichtig door de mand. 

Het voetgangerslicht stond op groen en ik had mijn fiets aan de hand. Met een voet op de trapper stepte ik naar de over­kant, net naast het zebrapad om niemand te hin­deren. Er stond een agent op de hoek die mij sta­ande hield. ‘Dat mogen wij niet doen, me­neertje, een zebrapad is om op te lopen’ sprak hij vermanend. Ik wierp tegen dat ik het zebrapad had vermeden maar dat heeft natuurlijk geen zin. ‘Niets mee te maken’ antwoordde oom agent en trok zijn boekje. ‘Gaat u nu 30 euro betalen’ vroeg hij. Nee, dat ging ik niet doen. ‘Ook goed, dan wil ik uw naam en adres’. Naar waarheid verschafte ik de gegevens. ‘Terpentijnkade 349’. Ik wierp een snelle blik in zijn bonnenboekje en zag hem opschrij­ven ‘Gera­niumplein 3’. Ik protesteerde doch oom agent riep: ‘Dat is mijn zaak, als het u niet bevalt moet u mee naar het bureau’.

Maanden later kwam de dagvaarding met het juiste adres. Bij de kanton­rechter kon ik het wel schudden. Hij verklaarde het feit bewezen en strafbaar en voegde eraan toe: ‘ik leg u een hogere straf op omdat u een vals adres heeft opgegeven’. Oom agent was als getuige aanwezig en lachte me vuil toe. Oom agent, je beste vriend die het tegenwoordig zo moeilijk heeft.

 

(30-11-08)

 

HET VLEES

 

“Het vlees is zwak” behoort tot de onzin­nigste zegswijzen aller tijden. Hoe kan vlees ooit sterk of zwak zijn? Het is oud of jong, mooi of lelijk, rozig of wit, menselijk of d­ier­lijk, levend of dood. Slechts de geest leent zich voor zwakte. Zwakke geesten kunnen het vlees niet weer­staan, waardoor rede en verstand lijden onder heftige be­geerte. En daarmee komt nog een niet te onderschatten eigenschap van vlees aan de orde: het smaakt of het smaakt niet.

Ik ben nu al zo’n 20 jaar vegetariër, maar moet eerlijk beken­nen dat een tiental kan­nibalenmoppen, in al hun flauwheid  en pla­tvloersheid, mij voor het slapen gaan het water in de mond brachten. Ik stond op, ging naar de keuken en smeerde een paar crackers met …. kaas.

Op zichzelf bestaat er geen reden, het kan­nibalisme aan te prijzen, doch men wordt verzocht, over de volgende stellin­gen eens ernstig na te denken.

1. Als een mens aan reïncarnatie onderhe­vig is, moet dat ook voor dieren gelden.

2. Als dieren reïncarneren en aldus de kans lopen, door fami­lieleden verorberd te wor­den, moet dat tevens voor mensen gel­den. 

3. Wie in reïncarnatie gelooft en vegeta­risme niet omarmt, kan kannibalisme niet afwijzen zonder zichzelf tegen te spreken.

4. Wie meent dat een dier minder dan een mens aanspraak maakt op bescherming te­gen vleeseters, levert voer voor het bewijs dat mensen hun gelijken in domheid, arro­gantie en boosaardig­heid niet kunnen vin­den.

5. Als dierenvlees mag, moet mensenvlees ook mogen, juist zoals een proefkonijn eve­ngoed een mens mag zijn.

6. De morele verontwaardiging over het eten van dode mensen berust op niets an­ders dan bezorgdheid met betrekking tot de volksgezondheid, aangezien de kans op be­smetting met gevaar­lijke ziektes er blij­kens onderzoek op Nieuw Guinea aanmerke­lijk door toeneemt.

7. Het taboe op kannibalisme is volledig vergelijkbaar met dat op seks.

8. Kannibalengrappen die uitsluitend naar Afrika verwijzen, moeten als racistisch wor­den aangemerkt.

9. Het is wenselijk dat de foutieve ver­mel­ding “flesh” in plaats van “meat”, op het menu van sommige Chinese restaurant­hou­ders met een taalachterstand, als er­kende aanvulling ge­waardeerd wordt.

10. Iedere vleeseter die wordt verorberd kri­jgt een koekje van eigen deeg.

 

 

 

 

PRO-AKTIEF 

 

De oorsprong van het pro-aktiefenthousiasme ligt in 1989. De val van het kommunisme bracht wereldwijd de overtuiging dat kapitalisten waarheid en wijsheid in pacht hadden. De klok werd gewoon 100 jaar terug gezet. Marx was ineens een dwaas en misdadig ophit­ser, de Vietnamoorlog werd alsnog gelegitimeerd,  hippies en provo’s werden retrospektief aangewezen als de grote schuldigen aan de waardenverloedering sinds de jaren 60. De protestgeneratie werd posthuum verantwoordelijk gesteld voor datgene waar zij juist tegen tekeer ging en dat na zijn opheffing ongeremde en schaamteloze vormen zou aannemen: individualis­me, konsumentisme, morele onverschilligheid.

Het grote graaien door de managers kon beginnen, evenals de gestage afbraak van rechten, door zieken en werklozen verworven. Op de werkvloer telde voor­taan één moraal: die, onderwezen door Amerikaanse handboeken bedrijfskunde en kommerciële ekonomie. In geen van die boeken zou het nieuwe toverwoord ontbreken: pro-aktief.

Van de pro-aktieve werknemer wordt flexibiliteit, dynamiek en initiatief verwacht. Wie bij wijze van spreken al tientallen jaren gewend was, vaste taken te verrichten en/of door anderen bedachte opdrachten uit te voeren mocht uitsluitend blijven omdat het juridisch onhaalbaar was, zo iemand eruit te gooien. Maar het zou hem wel ingewreven worden, zijn B-status! Voortaan werden slechts diegenen op prijs gesteld die in staat bleken, zelf opdrachten en inno­vaties te verzinnen.

In dit beleid past vanzelfsprekend dat de B-krachten zo weinig mogelijk “nieuwe” taken zullen uitvoeren. Wie geen pro-aktieve kenmerken bezit, kan immers nooit “nieuwe” kwaliteit leveren. Het is een redene­ring die nergens op gebaseerd is en uitsluitend hierin zijn bestaansreden vindt dat de B-krachten nóg har­der gestigmatiseerd kunnen worden. Er gaat een komfortabele self fulfilling prophecy van uit: sluit iemand van zoveel mogelijk uit en beweer vervolgens dat hij bijna niets kan.

Deze no-nonsense-“filosofie” vloeit voort uit het Amerikaanse instrumentalisme en pragmatisme. Alles wordt in termen van meetbaarheid en kwantificering gebracht en op grond daarvan “rationaliteit” toege­schreven. Het is een schijn-rationaliteit. Er ligt slec­hts één motief aan ten grondslag: zoveel mogelijk winst en zo weinig mogelijk kosten. Wanneer de ideo­logie volgens welke iedereen alles moet kunnen er tenslotte ingehamerd is, is de weg vrij om zoveel mogelijk mensen op straat te zetten. Degenen die erin blijven worden in toenemende mate naar het “Japans” model gekneed om zichzelf zo ongeveer dood te wer­ken. De rest van de maatschappij wordt tegelijkertijd zo ingericht, volgens het kapitalistisch ideaal, dat individuen wel gedwongen zijn met het “nieuwe” (19e-eeuwse) arbeidethos mee te doen. (Huur)woningen worden voor niet-aange­pasten onbetaalbaar gemaakt en overigens zoveel mogelijk gesloopt ten behoeve van nog duurdere koophuizen. Aanschaf van allerlei on­zinnige luxegoederen en vakantiereizen wordt zoda­nig tot norm verheven dat onthouders als tweede­rangsburgers gaan gelden. Zoveel mogelijk geld uit­geven getuigt van goed burgerschap. Middels een zo laag mogelijke rentevoet wordt sparen ontmoedigd en lenen aangewakkerd. De meerderheid trapt in deze val en is er voortdurend van overtuigd, insolvabel te worden en slechts te kunnen overleven door zoveel en zo lang mogelijk te werken. Vervolgens kost het poli­tici geen enkele moeite, de ouderdomsvoorzieningen steeds verder op te schorten, deeltijdarbeid onge­wenst te verklaren en tweeverdienerschap als norm te stellen. De ekonomie is er nu op gebaseerd, maximaal te konsumeren teneinde maximaal te kunnen produce­ren, een volstrekt perverse omkering van de natuur­lijke gang van zaken in een maatschappij.

 

 
 

 

 

WEIDESCHIMMELS

 

Er is weer eens een boek verschenen waarin de auteur verkondigt dat filosofie niet meer bestaat en dat degenen die pretende­ren, zich ermee bezig te houden, onweten­schappelijke kletsers zijn. Natuurlijk is het een boek uit Engeland, want vrijwel altijd zijn het de angelsaksische verte­genwoordigers van de analytische school die menen voor te kunnen schrijven wat filosofie behoort te zijn.

De schrijver, wiens naam er niet toe doet omdat hij de zoveelste zeurkous is, be­weert in het kielzog van zijn logisch-po­sitivistische voorgangers dat alleen de taal zich leent voor filosofische beschou­wing. Niet het denken, ook niet de werke­lijkheid, zelfs concepten doen er niet toe. Ik heb nooit iets van die opvatting begrepen, ik dacht altijd dat de grootstse wijsgeren de empirie omarmden, hoezeer ze ook verschilden in benadering. De klassie­ke kwestie is de verhouding tussen denken en werkelijkheid, daar kan geen logisch positivist aan tornen.

Volgens de auteur zegt de propositie “Een schimmel is een wit paard” even veel over de werkelijkheid als “De schimmel staat in de wei”. Sinds mensenheugnis twisten filo­sofen over de juistheid van die konstate­ring. De oude strijd over de gelijkwaar­digheid van analytische en synthetische uitspraken. Uit de boekbespreking werd niet duidelijk waaróm de auteur dit vindt en ook niet vanaf welk moment een beschou­wing over de proposities dan wel filoso­fisch mag heten. Ik ga nu net doen alsof ik een filosoof ben.

Volgens mij wordt bedoeld dat het opwerpen van de vraag een begin van filosofie-beoe­fening inhoudt. Alleen filosofen werpen zo’n vraag op, andere mensen halen hun schouders erover op (ze vinden het nutte­loze flauwekul). Bijna schaar ik me onder die mensen, als ik de auteur tegenwerp: ‘maar man, het is toch zonneklaar dat de tweede uitspraak nuttige informatie ople­vert voor een boer die dacht dat zijn paard op stal stond, terwijl de eerste iets is voor kleuters die nog in Sinter­klaas geloven’.

Het gaat dus niet om nuttige informatie. Het gaat erom of de ene uitspraak meer aanspraak maakt op waarheid dan de ander (immers waarheid is de overeenstemming tussen denken en werkelijkheid). Nou hoop ik maar dat ik als pseudo-filosoof op het goede spoor zit. Als niet-filosofen nu gaan roepen “ach man, lul toch niet” dan maak ik een goede kans. De eerste uit­spraak is bijvoorbeeld waar als alle witte paarden schimmels zijn. Dat het laatste geldt omdat we het zo hebben afgesproken, doet er filosofisch gezien niet toe. Van een onware uitspraak is bijvoorbeeld spra­ke wanneer met schimmel een draadvormige plant bedoeld wordt, maar ook dat doet er filosofisch gezien niet toe (het is lo­gisch en analytisch niet relevant).

Maar over “De schimmel staat in de wei” zou ik niets zinnigs kunnen vertellen. Ik ben heel benieuwd wat de auteur er alle­maal over te vertellen heeft. Dan komt er waarschijnlijk een hoge-schooldiskussie over de betekenis van het begrip “empiri­sche werkelijkheid”: hij zal aantonen waa­rom de wei-propositie niet empirischer is dan de witte-paardpropositie. Het schijnt dat (analytische) filosofen dagen met zo’n debat kunnen doorgaan. De meeste leken zullen dan weer met “gelul” aankomen, wat ook weer te gemakkelijk is. Als je iets niet meer kunt volgen, past minstens enige bescheidenheid.

Maar de auteur mag eveneens wel wat minder hoog van de toren blazen. Marx, Sartre, Sloterdijk, om maar een paar te noemen, gebruiken de taal voornamelijk als in­strument om hun ideeën uit te dragen, niet als object van logische analyse. Volgens de auteur zijn ze daarom eigenlijk maar kletsers. Uit het bovenstaande blijkt dat het net zo goed andersom zou kunnen zijn.

 

(17-5-2008)

 

 

  

 

Telefonie is tegenwoordig niet meer wat hij eenvoudig zou moeten zijn: een middel tot het overbrengen van nuttige boodschap­pen of blijken van interesse in de mede­mens. Daarvan kan ieder getuigen zodra hij zich op straat of in het openbaar vervoer begeeft. Boven­dien zijn mobieltjes vaak uitgeschakeld op de momen­ten dat men iets belangrijks wil mededelen en inge­schakeld op momenten dat het ongewenst is, zoals in restaurants of tijdens concerten. Om over technische mankementen op het internet nog maar te zwijgen. Maar het ergste is mis­schien nog wel de terreur van het misbruik der telefonie door instellingen en bedrij­ven. Ik heb mij daartegen gewapend.

Als ik de telefoon opneem, zeg ik alleen “hallo”. Aan de andere kant van de lijn vraagt een stem of ik de heer R.S. ben. Daarop antwoord ik niet doch vraag met wie ik het genoegen heb. Vervolgens wordt de naam van een krant, bank, telekommunika­tiebedrijf, onderzoeksbureau of ideële organisatie genoemd. Dan barst ik los.

‘Meneer R.S is al jaren dood. U moet zich diep scha­men.’ Er klinkt gesputter, maar ik dender erover heen:

‘Bovendien had meneer R.S. eem geheim num­mer en had u helemaal niet mogen weten dat dit nummer van meneer R.S. was.’ Weer ge­sputter, over computers en dergelijke. Ik schreeuw daarover heen: ‘Wat heb ik met uw stomme computers te maken? U bent veel erger dan bedelaars’. En smijt de hoorn op de haak. Zelfs bij een gewone huistelefoon is er al tientallen jaren geen sprake meer van een hoorn of haak, maar zo wil de uit­drukking het nu eenmaal.

Tot zover over telefoons. Die ideële or­ganisaties etc. wekken nog meer ergernis. De vergelijking met bedelaars was nog veel te veel eer, want met bedelaars is eigen­lijk helemaal niets mis. Arme stumperds geef ik graag een aalmoes, zij het met een maximum van één per dag. De organisaties zijn gewoon bendes zwendelaars die zich met allerlei leugens trachten te verrij­ken. Hartstichting, kankerbestrijding, natuurmonumenten, milieudefensie, Green Peace: ze willen zoveel mogelijk poen bin­nenhalen om de eigen medewerkers en vooral de direkteuren vorstelijk te kunnen beta­len. Iedereen roept nu: ‘hoe durf je, en hun goede doelen dan?’ Nou, vroeger, met die kollektebussen en acceptgiro’s, wilde ik hen nog wel eens het voordeel van de twijfel geven. Maar tegenwoordig proberen ze zelfs niet eens meer de schijn op te houden. Als ze werkelijk bona fide zouden zijn, dan zouden ze enthousiast reageren op een aanbod om eenmalig een bedrag op hun rekening te storten. Maar nee hoor, dat wijzen ze gedecideerd af. Ze nemen alleen genoegen met een machtiging om tot Sint Juttemis jouw rekening te plunderen. Zeg nou zelf, dat maakt hen toch wel heel verdacht, nietwaar? Als zo’n jong aantrek­kelijk ding mij op straat met haar inte­kenlijst probeert te verleiden, dan loop ik grijnzend door en roep over de schou­der: ‘alleen als je met me naar bed gaat’.

De ideële organisaties vervullen een maat­schappelijke funktie van belang. Ze zijn de aflaatverkopers van de 21e eeuw. Ze zijn bedoeld voor hen die gebukt gaan on­der het schuldbesef, mede­verantwoordelijk te zijn voor allerlei ziektes en rampen. Autobezitters geven gul aan de kanker- en astmabestrijding. Vleeseters steunen van harte de dierenbescherming. Vliegtuigver­slaafden zijn de grootste vrienden van milieuorganisaties. Prima, houden zo. Laat de schuldigen maar dokken met de illusie hun steentje bij te dragen aan de redding van Moeder Aarde. Vooral niet stoppen met luxe en perverse konsumptie, want als een­tje daarmee stopt maakt het immers toch niets uit?

Milieudefensie denkt werkelijk dat een tientje belasting op een vliegreis zal helpen. Nee, natuurlijk denken ze dat niet, ze suggereren het slechts. Want ze durven u niet voor te houden dat u er he­lemaal mee moet ophouden. Dat zou hen te­veel donateurs kosten. Laat staan dat ze durven te poneren dat overbodige autorit­jes bij de wet helemaal verboden zouden moeten worden, of dat er althans een zware boete moet komen op automobilisten die zich voortbewegen met niet minstens één passagier. Clubs als Milieudefensie willen alles oplossen met nog meer geld, terwijl de werkelijke oplossing ligt in een zoda­nig afknijpen van de bevolking dat er nog slechts ruimte is voor af en toe een trei­nkaartje.

‘Jij bent een eco-fascist’ schreeuwen nu allen die zich bedreigd voelen in hun vee­lgeroemde westerse levensstijl. Nee, het is omgekeerd, zij zijn zelf de fascisten. Zij zijn de slaven van een ideologie vol­gens welke vrijheid gelijk is geworden aan misdadig egoïsme. Ze maken zich tegelij­kertijd zorgen en zien de hele wereld bin­nenkort naar de kloten gaan en hebben een nieuwe zondebok gevonden. De Chinezen! Oh guttegut als al die Chinezen hetzelfde gaan doen als wij, dan is het afgelopen. Nou reken maar, dan is het inderdaad heel snel afgelopen. En als wij het die Chine­zen gaan verbieden, dan is het zelfs nog sneller afgelopen. Dan hoeft niemand meer voor klimaatverandering te vrezen. Daar zorgt een flinke uitwisseling van atoom­bommen wel voor.

 

6-1-2008

 
 
 

 

 

 

 

 

 

GOEDE VRIJDAGNACHT

 

Goede vrijdag. Verzonnen door de christe­nen, ofwel door een bende volslagen krank­zinnigen. Wie heeft dat ooit bedacht: de mensheid verlossen door aan het kruis ge­nageld te worden. Hoe kom je op het idee, een dag “goed” te noemen waarop iemand een afgrijselijke marteldood sterft. Iedereen zegt: ‘je begrijpt het niet’. Dat zal dan wel, het zal wel aan mij liggen.

De Romeinen meenden dat Christus koning wilde zijn; Christus meende, evenals de Romeinse keizer, God te zijn; en de Joden meenden dat Christus een bedrieglijke god­slasteraar was. Dat laatste was, vanuit hun standpunt, zo gek nog niet. Het was alleen nogal barbaars om hem daarvoor te kruisigen, even barbaars als de misdaden van de Inquisitie of het ter dood veroor­delen van een onderwijzeres die een knuf­felbeer­tje Mohammed durfde te noemen.

In de film “Ben Hur” bleven de Joodse p­rie­s­ters die het doodvonnis uitspraken zorg­vuldig buiten schot. De Joden waren immers de “goeden” en de Romeinen de “sle­chten”. De film is propaganda voor het Joods-chr­istelijke monotheïsme en de waar­den van vergeving en barmhartigheid. Daar­in is geen plaats voor de ongemakkelijke werke­lijkheid dat niet iedereen het kan waarde­ren als een mens zich met God gelijk ste­lt.

Het was vannacht de zoveelste keer dat ik “Ben Hur” op de TV bekeek. De eerste keer zag ik hem in de bioskoop, rond 1960, dus niet lang na de pre­mière. Samen met mijn moeder, ik was nauwelijks 10 jaar oud. Het is me sindsdien een raadsel gebleven dat de film door de toenmalige keuring voor alle leeftijden werd vrijgegeven. De ver­schrikkingen van de galeien, de paarden­ra­ce en de kerker met melaatsen hebben een zodanig gat in mijn kinderziel geslagen dat ik de film nooit op een andere manier heb kunnen herbeleven dan vanuit een merk­waardig verlangen om de gruwelen terug te zien. Ik weet dat ik verstijf van afkeer als de narigheid wordt vertoond en toch kijk ik steeds weer. Ik ga mee in het ver­haal, kies partij en wordt ontroerd door Esther, maar ben verder zodanig geblok­keerd dat er geen ruimte is voor kritische beschouwing. En alle dialogen gaan inhou­delijk aan me voorbij.

Tot vannacht. Ineens, na bijna 50 jaar­, keek ik als een volwassene. Eindelijk kon ik lachen om de uitleg van Jozef, volgens wie Jezus, in de velden dolend in plaats van hem, de timmerman, te helpen, wel de­gelijk “voor zijn vader werkte”. De opmer­king van Messala dat hij en Juda als jon­gens reeds steentjes naar soldaten gooiden deed me bulderen, wetend dat even later een dakpan de landvoogd op een haar na miste. In het verdere verloop zag ik ein­delijk in dat Ben Hur gewoon een sufferd was, omdat hij het in zijn eentje tegen Rome wilde opnemen. Had hij vrolijk tegen Messala gelogen door te verklaren dat het wel mee viel met boze oproerkraaiers, dan zou alle ellende hem bespaard gebleven zijn. De dakpan zou gewoon als ongeluk zijn afgedaan. Maar ja, dan zou het hele verhaal natuurlijk in duigen vallen en zou de boodschap van oprechte vaderlandsliefde geweld worden aangedaan. In zo’n supermo­ralistische Hollywood-film is geen plaats voor de pragmatische overweging dat wijs­heid en openhartigheid elkaar niet altijd verdragen.

Messala was een schoft en zelfs de barm­hartigste christen moet zich verkneu­keld hebben toen hij door paardenhoeven tot gort werd vertrapt. Dat is ook altijd het schijnheilige van dit soort films, die bol staan van adagia als “heb uw vijanden lief” maar slechts kassuccessen kunnen worden dankzij het bevredi­gen van wraakge­voelens van zich identificerende toeschou­wers. Schoften zijn overigens niet zelden humoristischer dan heiligen. Toen Messala lag te krepe­ren en de geneesheer aandrong op het amputeren van zijn benen om hem in leven te houden, sprak hij over Ben Hur: ‘hij komt zeker en ik wil niet dat hij tegen een half lichaam praat’. Nee, Messa­la had niet bepaald een sloom karak­ter.

Datzelfde gold voor de paardensjeik, die in tegenstelling tot de held wél wist hoe hij de Romeinse overheersers tegemoet moest treden. Als hij Romeinse beledigin­gen van Arabieren moest ondergaan, prees hij ironisch de moed van de belediger. Hij prees de onderdrukkers zelfs zo uitbundig dat ze er verlegen van werden. Zó moet men te werk gaan: strooien met komplimenten en onder­wijl plannen beramen om de vijand in de val te laten lopen. De beste verzets­mensen waren diegenen die SS-ers uitnodig­den voor een borrel, terwijl het in hun wijnkelder wemelde van onderduikers.

Ik zat vannacht dus naar de film te kijken met een onbevangen ziel. Hardop sprak ik in mijn eentje allerlei kommentaar uit. Sommige dingen snapte ik niet helemaal. Was die Quintus Arrius reeds consul toen hij werd uitgezonden om piraten te be­strijden? Dat bestaat niet, de consul was het hoogste ambt onder de keizerlijke waa­rdigheid. Een consul werd niet belast met het opperbevel over een vloot. Niet duide­lijk werd of hij zijn consulschap verwierf als onder­scheiding na zijn verdienstelijke expeditie. Maar dat doet er niet veel toe. De kruisiging van Jezus wachtte ik niet meer af. Bij zoiets voelt men als het ware de spijkers door zijn eigen handen en voe­ten gaan. Het was 3 uur ’s nachts en daar­op slaapt men niet lekker. Toen Jezus zich met de houten balken voort­sleepte, gaf ik hem wel een raad: ‘nou makker, mij hoeven ze zoiets niet te flikken. Dat kruis dra­gen ze zelf maar. Als ik toch dood moet, dan slaan ze me maar met hun zweep tot ik de heilige geest geef’. Hetzelfde zou gel­den als ik tussen de galeislaven had ge­zeten. Hoewel ik moet toegeven dat je mak­kelijk praten hebt, onderuit gezakt op een bank voor de televisie.

 

(23–03-2008) 

  

 

 

 

 

 

 GIERIGHEID ALS DEUGD

 

 

 

Overleven

maart 18, 2008

Tussen alle kritische opmerkingen toch maar even iets over persoonlijke hobbies. Zichor is afgeleid van Laurenzo Zichorias, onder welk pseudoniem boekjes verschijnen met gedichten, liedteksten, korte verhalen en essays. Centraal in menig boekje staat de beschrijving van meerdaagse kanotochten, door de auteur in zomers Holland ondernomen, gebruik makend van weilanden en bosrijke plekjes om een tentje op te slaan. De boekjes bevinden zich alle in het OTM-magazijn van de UBA. Tot nu toe verschenen:

Ongerijmde beproevingen (1989, 1999)

Ontluisterende ontboezemingen van een kanovaarder (1990)

Kanonieme konteksten (1997)

Gedroomde waarheden (2001)

Zichoriana (2005)

Vanuit de kano & anderszins (2006)

Voortvarende vertellingen (2007)

 Te laat opgestaan (2008)

 

De liedteksten maken deel uit van het repertoire van de Zichorias Band, een gezelschap muzikanten (gitaren, basgitaar, drums, keyboards) rondom de zanger/auteur. Het zijn veelal Nederlandse bewerkingen van Dylan-komposities en voor het overige wordt het repertoire al evenzeer goeddeels gevuld met Dylan-originelen.

De volgende Dylan-songs zijn in Nederlandse “hertaling” van Zichorias verschenen: Tangled up in blue, Queen Jane approximately, A hard rain’s a-gonna fall, Ballad of a thin man, Hurricane, Simple twist of fate, She belongs to me, Changing of the guards, Senor,  I pity the poor immigrant, I am a lonesome hobo, Ain’t talking, Idiot wind. 

De speellijst:

DE BAARSJES 28 MAART 2008 1. Waterkoud (tekst M. v.d. Torren). 2. Missa crolla: Gloria (Ramirez). 3. Navidad nusetra: Los reyes magos (Ramirez). 4. Te laat opgestaan.  DE GOUDEN MEEUW 13 MAART 2008 1.Missa criolla: Gloria (Ramirez) 2.Navidad nuestra : Los reyes magos (Ramirez) 3. Make you feel my love (Dylan). DE GOUDEN MEEUW 14 FEBRUARI 2008 1. If not for you (Dylan) 2. Went to see the gypsy (Dylan) 3. Te laat opgestaan.  DE GOUDEN MEEUW, 29 NOVEMBER 2007 1. Dear landlord (Dylan) 2. Boodschap van een zwerver 3. Ontheemd PELGRIMSKERK 4 JULI 2007 1. Des dwazen lot 2. Wie wil haar niet zijn 3. Ontheemd DE HAVELAAR 3 JUNI 2007 1. To be alone with you (Dylan) 2. Des dwazen lot 3. Dear landlord (Dylan) 4. Wie wil haar niet zijn 5. You’re a big girl now (Dylan) 6. Ballade van een stakker 7. Tonight I’ll be staying here with you (Dylan) DE GOUDEN MEEUW 15 FEBRUARI 2007 1. Living the blues (Dylan) 2. I’m gonna dress in black (Gillion) 3. Zieleroerselen 4. Meneer 5. I threw it all away (Dylan)6. Broadway hotel (Stewart) DE HAVELAAR 25 MAART 2006 1. Aflossing van de wacht 2. Meneer 3. Orkaan van onrecht 4. Zonder kroon 5. Zieleroerselen 6. Simple twist of fate (Dylan) DE GOUDEN MEEUW 9 FEBRUARI 2006 1. I threw it all away (Dylan) 2. Simple twist of fate (Dylan) 3. Orkaan van onrecht BADCUYP 10  SEPTEMBER 2005 1. Boodschap van een zwerver 2. Idioot kreng 3. To Ramona (Dylan)  4. Across the borderline (Ry Cooder) 5. Broadway hotel (Al Stewart) “DE BAARSJES” 2 JUNI 2005 1. Des dwazen lot 2. Willie McTell (Dylan) 3. Ne me quitte pas (Brel) 4. If you see her, say hello (Dylan) 5. Meneer 6. Love in vain (Robert Johnson) 7. Everybody needs a friend (Martin Turner) OPENBARE BIBLIOTHEEK PRINSENGRACHT 12 MAART 2005 1. Ballade van een stakker 2. Zonder kroon 3. Just like a woman (Dylan) 4. You’re a big girl now (Dylan) 5. Meneer BADCUYP 12 DECEMBER 2004 1. One more night (Dylan) 2. Meneer 3. I’ll be your baby tonight (Dylan) 4. Zonder kroon 5. Tonight I’ll be staying here with you (Dylan) DE BOCHEL 17 JULI 2004 1. Boodschap van een zwerver 2. Ontheemd 3. Willie McTell (Dylan) GOUDEN MEEUW 8 JULI 2004 1. Let beauty awake (Vaughan Williams) 2. Een lastpost 3. Willie McTell (Dylan) 4. Boodschap van een zwerver BADCUYP 22 MEI 2004 1. One more time (Morrison) 2. Let it be me (Curtis/Delanoe) 3. Zelfmoord 4. Nolympics THEATER DE BOCHEL, 21 FEBR. 2004 Aflossing van de wacht FIJNHOUT DRUKKERIJ 13 FEBR. 2004 1. Days of 49 (Dylan) 2. Zonder kroon 3. Aflossing van de wacht 4. Boodschap van een zwerver 5. Ontheemd  6. Des dwazen lot BADCUYP 14 DEC. 2003 1. Duivels oordeel 2. Zonder kroon 3. Een doorsnee-dag 4. Boodschap van een zwerver FIJNHOUT THEATER 13 DEC. 2002 1. Wie wil haar niet zijn 2. Ballade van een stakker 3. Zonder kroon 4. Aflossing van de wacht 5. Ontheemd 6. Idioot kreng 7. Een harde regen 8. Zieleroerselen BADCUYP 17 NOV. 2002 1. Flower of the East 2. Zonder kroon 3. Zieleroerselen 4. Een harde regen 5. Idioot kreng 6. Des dwazen lot BADCUYP FEBR. 2002 1. Days of 49 (Dylan) 2. Ontheemd 3. Aflossing van de wacht 4. Wie wil haar niet zijn 5. Ballade van een stakker 6. Des dwazen lot BADCUYP JAN. 2001 1. Des dwazen lot 2. Wie wil haar niet zijn 3. Ballade van een stakker 4. Jouw wensen 5. Idioot kreng 6. Een harde regen BADCUYP DEC. 1999 1. Devil’s sentence 2. She makes you anxious 3. Des dwazen lot 4. Divine madness 5. Jouw wensen 6. Truth minus beauty, not zero 

Kaalslag

maart 14, 2008

In een eerder bericht werd al gewag gemaakt van digitale illusies. Een voorbeeld daarvan is de fatale misvatting dat ALLES per computer vindbaar zou zijn. Deze misvatting sluipt steeds vaker binnen in instituties welke zich bij uitstek zouden moeten wapenen tegen het veronachtzamen van informatiebronnen. Bibliotheekmedewerkers hoeven natuurlijk niet te raden om welke instellingen het gaat.

 

Ik stuurde een e-mailtje rond om direkt betrokkenen erop te wijzen dat er 244 titels in de catalogus zaten, waarvan de bijbehorende boeken inmiddels lang geleden van de vermeende plaats verwijderd waren. Uit ergernis om dit “klokgelui” kwam de reaktie: een e-mail is daarvoor niet geschikt, voor een diskussiestuk moet je een weblog gebruiken’. Een diskussiestuk! Als er een jumbo vol terroristen op ons gebouw komt aanvliegen om het te doorboren, moet er zeker ook een diskussiestuk rondgaan i.p.v. een noodsignaal!

 

De aanmoediging tot interesse in weblogs etc. is duidelijk onderdeel van een algemeen beleid, gericht op een langzaam maar zeker om zeep helpen van alles met betrekking tot het lezen van boeken. De generatie van dynamische, pro-aktieve postmodernisten zal eerst voldaan zijn als ieder mens de hele dag naar tekentjes en beeldjes op een scherm loert, volledig geobsedeerd door en vastgekluisterd aan een privémachine.

Ter illustratie: de meedogenloze kaalslag in de hedendaagse UBA. De verbouwingsdrift lijkt zich te hebben aangepast aan die welke wordt losgelaten op het kledingwinkeltje hoek Heilige weg. Ieder half jaar wordt daar de boel kort en klein geslagen. Een metamorfoseprojekt kan vele gedaanten aannemen. Ook in funktionele zin: zelfs de naslagwerken zijn al aan het publiek onttrokken. De essentie van een naslagwerk is dat het open opgesteld is, met name om mensen te bedienen die het juiste woord nog niet hebben gevonden voor hetgene waar zij naar op zoek gaan. Ruggen van boekbanden brengen ons op ideeën, op een manier waar geen computer aan kan tippen. In die hele lijst vol weblogadressen zal vast en zeker veel wetenswaardigs te vinden zijn, maar al die nietszeggende schuilnaampjes leiden een dwalende digitale wandelaar op geen enkele wijze in een richting van belang. Het aanklikken van dat alles leidt hoogstens tot lichamelijke en geestelijke uitputting, ook al goed zichtbaar aan de grote, gespannen oogbollen van degenen die zich eraan overgeven. Heel ongezond allemaal, om over muisarmen en nekklachten nog maar te zwijgen.

Zelden zal beleid met zo’n botte bijl zijn doorgevoerd als dat van UBA 21e eeuw. Maar dan wel een botte bijl met geniepige randjes. Uitgangspunt:  gedrukte boekwerken zijn documenta non grata. Voor publikaties in open opstelling is een uitgekookte taktiek ontwikkeld. Eerst wordt er een spreidingsbeleid op losgelaten: een plukje hier, een plukje daar. Dan voorzichtig de eerste slachtoffers achter gesloten deuren opbergen, zodat vaste klanten denken dat ze er niet meer zijn. Vervolgens dit herhalen voor steeds grotere hoveelheden, met als enige bedoeling uiteindelijk triomfantelijk te kunnen verklaren dat geen mens het  werk  nog raadpleegde. En tenslotte, als er geen haan (behalve een zeldzame lastige querulant) nog naar kraait: afvoeren met het oud papier. Vrachtwagens met “archiefvernietiging” op de laadbak rijden voor. De NUC als voorbeeld. Het hele kostelijke naslagwerk is bij het oud papier gegooid. Die beslissing is genomen door mensen die nog nooit van hun leven een boek hebben gekatalogiseerd of op een magazijnplank hebben gezet. Ze hebben geen flauw idee hoezeer een katalograaf gebaat is bij goede bibliografische reference. Alleen al de levensjaren van miljoenen personen waren uitsluitend vindbaar in de NUC en zitten absoluut niet in welke database dan ook. De hooggeplaatste doordrammers hadden toch tenminste in overleg met deskundigen kunnen besluiten de NUC-delen 1968-1973 (die bovendien handzamer van formaat waren dan de 1956-1967 uitgave) te behouden: dan zou heel veel biografische informatie, ook van pre-1956 auteurs, vindbaar gebleven zijn. Het lijkt er echter op dat de digitalistische postmodernisten elk gevoel voor maat en rede hebben verloren.

De weigering om in te zien dat oude biografische gegevens nuttig kunnen zijn voor het aanvullen van thesaurusrecords in de GGC kan nog met domheid worden afgedaan. Maar het betitelen als “niet-relevant” van  een gebruikersbehoefte – bijvoorbeeld het natrekken van zulke gegevens voor de samenstelling van een groot kriminologisch naslagwerk – omdat de gegevens niet gedigitaliseerd zijn: dat is geen domheid meer, dat is techno-fascisme. 

Op internet valt te lezen:  ‘As the title suggests, NUC includes records from items published up to 1956. W­hile it is generally assumed that OCLC’s Worldcat nearly duplicates the content of the NUC, making it irrelevant in todays electronic age, recent studies show that as much as 28% of NUC’s contents may not be included in WorldCat (that equates to more than 3.5 million items).’

Die “recent studies” zijn natuurlijk niet zomaar uit de lucht gegrepen. Toch is de rampzalige situatie hiermee volgens UB-kaderleden niet aangetoond. Men houdt autoritair vol dat de geautomatiseerde Library of Congress Catalog (LCC) niet identiek is aan Worldcat en daarom wellicht veel minder verlies dan die 3,5 miljoen zou opleveren. Daarbij wordt vergeten dat de LCC wel deel uitmaakt van WC, maar niet an­dersom. Dus

a. alles wat in de LCC zit, zit ook in WC;

b. wat niet in WC zit, kan niet in LCC zitten.

En b), dat zijn nu juist die 3,5 miljoen.

Een hooggeachte medewerker, die zich moeilijk laat tegenspreken, deed wat steekproeven in de NUC (aan de vooravond van de deportatie) en kwam tot de conclusie dat het allemaal waarschijnlijk wel meeviel, omdat het merendeel van oude Maimonides-drukken wel gedigitaliseerd was. Zo’n verbijsterend domme naïviteit maakt men niet dikwijls mede! Ten eerste gaat het niet om een handjevol dat er wél in zou zitten maar om de miljoenen die er níet in zitten. Ten tweede is het goed mogelijk dat de wél gedigitaliseerde beschrijvingen exemplaren betreffen welke door de Amerikaanse bibliotheken veel later zijn aangeschaft en dus helemaal niet het resultaat zijn van “retro-invoer”. 

 Behalve de NUC werden in 1 ruk door ook maar de Gesamtverzeichnis en de catalogus van de British Library weggegooid. Dat ruimt lekker op.  Dat ik vrijwel wekelijks een dier werken nodig heb om een publikatiejaar op te zoeken, telt absoluut niet mee. “Dan doe je maar een wilde gok” werd er opgemerkt. Terwijl men vroeger met ontslag dreigde als je een typefout maakte.

Ik kwam al eerder met een analogie met winkeltjes op de Heiligeweg. Op de ramen van alweer een verbouwd zaakje staat heden “live fast!” Jongelieden rennen over straat, met uitgesmeerde lipstick op de wangen of zelfs een blindenstok in de hand. Haast moet, haast is goed! De hoofdverantwoordelijke voor het NUC-drama zou niet tussen die dynamische duivels hebben misstaan. De gebogen houding waarin hij door de gangen schiet lijkt erg op die van de dame met de lipstick op haar wang, al telefonerend voortrennend totdat ze door een tram gegrepen wordt. Zijn verplaatsings- en verbouwingsijver is al even onnavolgbaar als zijn argumentatie-methoden. Zo slaagde hij er in om het verdonkeremanen van 3,5 miljoen NUC-titels “niet relevant” te noemen en daar in één adem door aan toe te voegen dat het geen pas gaf, het beleid als “gelegenheidswerk” te bekritiseren omdat men toch moest weten “hoe zorgvuldig wij met collecties omgaan”. Je moet maar durven!

De moderne geest van boekvijandigheid is vergelijkbaar met de attitude jegens het boerenbedrijf (waarmee niet bedoeld wordt  intensieve varkenshouders  en andere strukturele dierenbeulen). De hele Haarlemmermeer zal veranderen in een pretpark van beton, asfalt en jetskimeertjes, zoals bibliotheken veranderen in spookhuizen vol kwetterende telefoonverslaafden en zich loens starende beeldschermfanaten.  De gigantische verwoestingen die slopers en verbouwers voorjaar 2008 aanrichtten in de voormalige uitleen- en catalogushal zijn ingegeven door oprechte bezorgdheid om het welzijn van gebruikers. Die stonden in dergelijke lange rijen te popelen om aan een PC te kunnen plaatsnemen dat besloten werd geen beperkingen meer te hanteren bij het opofferen van andere faciliteiten t.b.v. nieuwe batterijen computers. De beleidsbepalers zijn zeer herkenbaar in deze dynamische tijd, gekenmerkt door het tot doodzondes verklaren van deugden als terughoudendheid en bezinning. Lees de  kommentaren van “intelligente” NRC-redakteuren en de uitlatingen van verantwoordelijke minsters over filebestrijding  er maar op na: zij denken dat nog meer asfalt zal helpen, terwijl elke randdebiel weet dat er daardoor nóg meer auto’s verkocht en gebruikt zullen worden. Zo zal het  opstoppingen van studenten in PC-ruimtes precies vergaan, daar bestaat geen enkele twijfel over. Een heilloze weg is ingeslagen door dolgedraaide managers.

 

Wat er verder op bevel van hogerhand in de magazijnen gaande is, valt met geen pen te beschrijven. Dialogen als onderstaande zijn heden ten dage geen uitzondering. 

-Ik ben op zoek naar de KVB-nummers.

-Die staan toch nog in de VV-kelder?

-Nee, volgens mij zijn ze naar OTM.

-Dat zou je verwachten, daar zit de KVB.

-Er wordt ook gefluisterd dat OTM vol zit met BC en er geen ruimte meer over is.

-Ja, boze tongen beweren zelfs dat duizenden banden wegens plaatsgebrek terug moeten naar UBM.

-Ik ga ook maar eens een kijkje nemen in ZKW.

-Ja hoor, KVB zit nu in ZKW.

-Nou, handig hoor voor die lui.

-En je zult het niet geloven, we dachten steeds dat ROS ook van VV naar OTM was gegaan…

-Is dat niet zo, daar hoort het toch?

-Het staat ook in ZKW!

-En de VV-kelder?

-Die is helemaal leeg, op de P55-nrs na.

-Dus ze hadden de NUC mooi naast de NYPL kunnen zetten, of tenminste die 128 banden 1968-1972.

-Jawel, maar er moet zoveel mogelijk weg. Die 755+ NUC-banden ruimen lekker op. Lege planken of niet, hele magazijnen als hol galmende spookhuizen, het maakt niets uit … de heren en dames boekenhaters moeten en zullen hun zin krijgen.

….

-Hoe zat ook het alweer met NO-nrs?

-Eigenlijk moet  alles tussen 1841 en 1901 op UBM staan en NO krijgen. 19e-eeuwers van instituten mogen niet naar IWO.

-Maar er zijn juist honderden oude magazijnnnummers van die jaren recentelijk naar het IWO verstuurd.

-Ja, hals over kop zijn die omgenummerd, zonder de inconsistentie te overwegen.

-En weet je wat er nu weer gebeurt? Op OTM hebben ze zo’n ruimtegebrek dat boeken van voor 1841 toch maar weer naar UBM worden teruggestuurd. Die móeten dan wel NO krijgen i.p.v. O want anders raakt iedereen de weg kwijt.

-O,O wat een ellende. Oh NO, dat ook NOG (grote 19e eeuw). En dat alles dankzij NOL, een persoon met de naam van een negentiende-eeuw oblong formaat. Het is helemaal niet OK (kleine oude druk), we zitten tot aan de NOK (kleine 19e eeuw) in de problemen.

-Iedereen krijgt er langzamerhand behoorlijk de P in.

-Denk aan de P-katastrofe in IWO, in de volksmond Gatenkaas-fiasko genoemd. Een der Hoofden gaf opdracht zo ongeveer zijn hele bibliotheek naar IWO te deporteren, middels een geniale methode volgens welke iedere publikatie een P-etiket opgeplakt kreeg.  Brochures, kleine formaten, (heel) grote formaten, het maakte niet uit: de hele santekraam in één doorlopende sequentie op de planken zodat alle magazijnregels m.b.t. formaatplaatsing en ruimtebesparing met voeten getreden werden..

-Ja, en wist je dat genoemd Hoofd bij inspektie ter plekke voorstelde, de “oude troep” dan maar weg te gooien? Of, als de ruimte het toeliet, de toestand maar zo te laten: ‘want dat was goedkoper dan omnummeren’.

 

En zo kunnen we nog uren doorgaan. Maar waag het niet de “zorgvuldigheid” m.b.t. kollekties in twijfel te trekken!

 

 

 

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

narcisme2

februari 8, 2008

[reaktie 8-2-08]

Hoewel er misschien mensen zijn die op meningen zitten te wachten, ben ik het met deze weblogger eens dat het nut zeer dubieus is. Want wereldwijd is het vrijwel onmogelijk om door de bomen nog het bos te zien. Alleen totale internetverslaafden, die ’s nachts doorgaan en nauwelijks meer eten of slapen, komen zo nu en dan interessante persoonlijke opvattingen tegen, maar ze zijn waarschijnlijk te uitgeput om er iets mee te kunnen aanvangen. Het grootste gevaar schuilt in het scheppen van illusies: de digitale propagandisten hameren erop dat iedereen tegenwoordig vrij en onbeperkt gedachten kan uiten en benadrukken het demokratische gehalte van het veelgeprezen WWW-systeem. Als iedereen ook nog in die droom gelooft, hebben de wereldleiders hun doel bereikt en kunnen ze bovendien ook met geavanceerde technologie alle onwelgevallige opinies opsporen. Ik ben er reeds decennia van overtuigd dat “1984” nooit werkelijkheid zal worden, maar dat Brave new world al heel lang werkelijkheid IS geworden. Digitale drugs! (Met als hulpmiddelen TV, video en –games). 

narcisme

februari 7, 2008

Bij wijze van uitzondering ben ik geneigd, het met een opmerking van de bibliothecaris eens te zijn, behelzende het “narcistische gecommuniceer”. De kans is minimaal dat een lezer(es) werkelijk iets vindt, voor hem/haar van wezenlijk belang (in verhouding tot het tijdrovende, zenuwslopende afstropen van weblogs). Er zijn inderdaad meer verstandige tijdsbestedingen denkbaar, waarmee niet wil gezegd worden dat kritici van het fenomeen hun tijd per definitie verstandig gebruiken. Ik sluit voor mezelf (als geboren schrijver/dichter, zoek getrunkeerd in de GGC op mijn weblognaam) overigens een toegeven aan de narcistische verslaving niet uit. Ook voor klokkenluiders liggen hier mogelijkheden, maar hoe groot is de kans dat hun klokgelui gehoord wordt?

wachtwoorden

februari 5, 2008

Het kiezen van een wachtwoord lijkt geen lolletje voor bijv. dyslektische mensen. Door alle rare tekens die er blijkbaar in MOETEN zitten wordt de kans alleen maar groter dat iemand zijn eigen wachtwoord vergeet. Er is geen reden waarom intieme, persoonlijke termen zoals koosnaampjes niet zouden kunnen volstaan.

Hallo wereld!

februari 5, 2008

Welcome to WordPress.com. This is your first post. Edit or delete it and start blogging!